SlideShare a Scribd company logo
Balkan
in de Polder
Naar organische
gebiedsontwikkeling
in Nederland?
Ellen Holleman, Robert-Jan de Kort en Sabrina Lindemann (red.)
2
3
Balkan
in de Polder
Naar organische
gebiedsontwikkeling
in Nederland?
Ellen Holleman, Robert-Jan de Kort en Sabrina Lindemann (red.)
5
Introductie
Play the City
Area development in a pressure cooker
Floor Tinga
The case of Co-PLAN and POLIS University
Besnik Aliaj
Five conditions for organic area development in the Netherlands
Besnik Aliaj & Dritan Shutina
A seed, some soil and the sun
A conversation on the organic in area development
Ellen Holleman & Robert-Jan de Kort
Balkan en de polder
Su Tomesen 
De kracht van omgekeerde ontwikkelingshulp
Saskia Ruijsink
Stad, spel, media
Spelenderwijs eigenaar worden van je stad
Michiel de Lange
Van participatie naar zelforganisatie
Over het verschuivende initiatief voor ruimtelijke ontwikkeling
Beitske Boonstra
Bankieren in de wijk: creatief en waardevast
Ellen Holleman
De ontwikkelkracht van tijdelijk (ruimte)gebruik
Organische gebiedsontwikkeling is allang begonnen
Sabrina Lindemann & Iris Schutten
Reflectie
David Hamers
Nawoord
Christine Lindo
Balkan en de polder: fotobijschriften
Personalia
Colofon
inhoud
05
11
15
19
31
37
71
79
85
91
97
105
109
110
112
115
7
introductie
Recent zond de VPRO de documentairereeks Nederland van boven uit. De
serie laat, veelal vanuit een helikopter, zien hoe Nederland functioneert. Ons
land leent zich daar geweldig voor. Het is namelijk dezelfde helikopterview
van waaruit Nederland de afgelopen eeuwen is ontwikkeld. Alles is gedegen
van bovenaf gepland en gestructureerd. Aan de hand van thema’s als handel,
wonen en vrije tijd ziet de kijker Nederland als een soepel lopend uurwerk. Wat
onzichtbaar blijft is de hoogst onzekere situatie van toekomstige ontwikkelingen
van Nederland en van de factoren die onze steden en dorpen vormen. Vanuit
de helikopter is niet te zien dat de bouwrijp gemaakte velden voorlopig niet
volgebouwd zullen worden of hoe commerciële gebieden zijn stilgevallen door
onzekerheid over toekomstige ontwikkelingen.
	 Neem de Binckhorst in Den Haag. Een helikopterview leidde ertoe dat dit
bedrijventerrein in 2005 werd bestempeld als toekomstig woongebied. Het
gebied ligt zo centraal dat het ideaal leek om woongebied te worden. De hui-
dige bestemming als bedrijventerrein kan veel beter naar een perifere locatie
verplaatst worden, zo was de redenering. Voor het gebied werden grootse
plannen gemaakt. Dit leidde tot grote verontwaardiging onder de gebruikers en
bewoners die naar hun mening te weinig inbreng in de plannen hadden gehad.
De economische crisis legde bijna alle grote ontwikkelingen in de Binckhorst
stil en het ziet er niet naar uit dat de functionele reshuffle in de nabije toekomst
tot stand gaat komen. Hetzelfde geldt voor talloze gebieden in Nederland. Een
realiteit die vraagt om een andere manier van plannen. Maar hoe?
	 Nederland van boven krijgt diepte als geschakeld wordt tussen het indruk-
wekkende helikopterstandpunt en het alledaagse maaiveld. Hier wordt de
discrepantie tussen deze twee standpunten zichtbaar, maar ook de relevantie van
de wisselwerking tussen top-down en bottom-up. Zo blijkt dat ogenschijnlijke
chaos controleerbaar is en dat schijnbare controleerbaarheid altijd bedreigd kan
worden. In een auto lijkt de file eindeloos. Vanuit de helikopter is te zien hoe
files eigenlijk altijd meevallen. Andersom blijken de vanuit de helikopter bezien
strakke en sterke graswallen om de oliesilo’s in het Rotterdamse havengebied
ondermijnd te worden door de holen die konijnen erin graven. Een jager is daar-
om continu bezig om de konijnen uit te roeien. Binnen gebiedsontwikkeling is
het gecombineerd werken vanuit het helikopterstandpunt en vanaf het maaiveld
minder vanzelfsprekend. Het is vaak het één of het ander.
	 In Nederland bestaat, mede door economische voorspoed, een sterke cul-
tuur van plannen van bovenaf. De huidige economische situatie heeft ertoe
geleid dat beleidsmakers genoodzaakt zijn de helikopter in het geheel te laten
staan om vanaf het maaiveld nieuwe, meer kleinschalige, gebiedsontwikkelingen
8
in gang te zetten. Dit gebeurt onder de noemer organische gebiedsontwik-
keling, oftewel stedelijke transformatie zonder eindbeeld. Dit wordt opgevat
als een vorm van ontwikkelen waarin kleine stappen, bestaande initiatieven,
identiteit, onzekerheid en het onverwachte leidend zijn. Organische gebieds-
ontwikkeling levert naar men hoopt een spontane stad met veel informele
activiteit en een diversiteit aan bebouwing op. Maar vooral wordt het initiatief
neergelegd bij de gebruikers van het gebied. 	
	 Als deze benadering wordt doorgezet, betekent dit een paradigmaverschui-
ving voor de Nederlandse planningscultuur. Zover is het echter nog lang niet.
De ontwikkelingsenergie die nu wordt gevraagd van particulieren of kleinere par-
tijen, is onbekend terrein voor de meeste gemeenten. Daarbij, zijn Nederlandse
planningsprofessionals wel klaar voor het loslaten van eindbeelden? Is het wel
denkbaar dat we bottom-up-ontwikkelingen toelaten en pas in tweede instantie
gaan plannen en structureren? Is het mogelijk om voor organische gebiedsont-
wikkeling in Nederland een ander antwoord te formuleren dan het negentiende-
eeuwse model van stadsontwikkeling waarbij de overheid de infrastructuur
aanlegt en de particuliere sector de kavels invult?
	 Voor alles dient te worden opgemerkt dat organische gebiedsontwikkeling
en andere ‘nieuwe’ vormen van planning weliswaar voortkomen uit een directe,
door de economische crisis ingegeven actualiteit, maar dat redenen voor de
noodzaak ervan dieper liggen. Een nieuwe attitude met betrekking tot planning
is daarmee niet enkel nodig om op korte termijn oplossingen te vinden voor
acute problemen, maar vooral om een nieuw fundament te vormen voor een
planningscultuur die kan omgaan met de opgave om onze steden af te stemmen
op een veranderende (economische) wereld.
	 In het licht van het denken over meer organische manieren om gebieden te
ontwikkelen, vinden wij het relevant om de vraag te stellen hoe gebieden tegelij-
kertijd vanaf het maaiveld en vanuit de (spreekwoordelijke) helikopter kunnen
worden ontwikkeld. Een deel van het antwoord op die vraag vonden wij door
over de eigen landsgrens heen te kijken naar plekken die diametraal tegenover
Nederland lijken te staan: regio’s waar financiering niet vanzelfsprekend beschik-
baar en zelforganisatie een noodzaak is. Gebieden waar een planningscultuur
is ontstaan die omgaat met deze aspecten en die erin slaagt enige orde aan te
brengen in de ogenschijnlijke chaos, zonder de illusie te hebben alles te kun-
nen sturen. Een planningscultuur die in staat is om het bestaande op waarde te
schatten, voort te bouwen op kleinschalige initiatieven en om strategische visie
te vertalen in lokaal ondersteunde en gefinancierde en actieplannen.
	 Wij hebben tijdens de studiereis ‘What’s up what’s down. Cultural catalysts
in Urban Space’ van het Fonds BKVB in 2010 zo’n plek bezocht: Albanië. Sinds
de omwenteling van het land begin jaren negentig is de non-gouvernementele
organisatie Co-PLAN de drijvende kracht achter de hervorming van de Albanese
planningscultuur. Deze hervorming was nodig om de talrijke spontaan ontstane
illegale stadsdelen te structureren tot meer formele onderdelen van de stad.
Co-PLAN is opgericht met behulp van Nederlandse middelen, kennis en exper-
tise, waarmee dus de polder zijn intrede deed in de Balkan. De behendigheid
9
van Co-PLAN zit ’m vooral in de manier waarop de organisatie zowel bottom-up
als top-down opereert en daarmee tegelijkertijd in de helikopter zit en tussen
de gebouwen staat. Co-PLAN combineerde onze kennis van (top-down)gebieds-
ontwikkeling met een geheel eigen bottom-up-aanpak, wat leidde tot een rijke
en effectieve werkwijze.
	 De planningscultuur in Albanië heeft zich de laatste twee decennia van
anarchie naar een (op zijn minst) evenwichtiger balans tussen private energie en
publieke sturing bewogen. In Nederland is een omgekeerde tendens waarneem-
baar, namelijk een waarbij de overheid en de planners, noodgedwongen, met
de gedachte spelen om bij gebiedsontwikkeling de teugels te laten vieren ten
faveure van private initiatieven. Beide planningspraktijken bewegen derhalve
naar elkaar toe en vinden daardoor ergens een vruchtbaar equilibrium. De vraag
hoe dit equilibrium in elkaar steekt, is zowel voor de Albanese als de Neder-
landse praktijk relevant. Waar de koerswijziging van de ruimtelijke ordening in
Nederland vraagt om een cultuurverandering, daar werken Besnik Aliaj en Dritan
Shutina, de oprichters van Co-PLAN, al twintig jaar aan de progressieve her-
vorming van de ruimtelijke ordening van hun land. Hun mindset gaat uit van het
vernieuwen van rollen en posities binnen hun beroepspraktijk. Aliaj en Shutina
leken ons daarom de aangewezen deskundigen om de Nederlandse situatie te
beschouwen en een advies te formuleren omtrent de noodzakelijke koerswijzi-
ging van de ruimtelijke ordening, als ware het omgekeerde ontwikkelingshulp:
laat nu dus de Balkan zijn intrede doen in de polder.
	 Begin oktober 2011 nodigden wij Besnik Aliaj en Dritan Shutina uit in Den
Haag voor een driedaagse expertmeeting met de titel ‘Organische gebiedsont-
wikkeling: Balkan in de Polder?’. Na de excursies en gesprekken reflecteerden
Aliaj en Shutina met verscheidene betrokkenen op de Nederlandse situatie.
Speciaal voor een intensieve en actieve uitwisseling van kennis ontwikkelde
onderzoeker Ekim Tan het spel Play the City: Binckhorst versus Balkan. Hiervoor
kwamen vele spelers bijeen rondom een grote maquette van het gebied en
werden twee scenario’s voor gebiedsontwikkeling in de Binckhorst uitgespeeld.
Tot slot stelden Aliaj en Shutina hun diagnose tijdens een speciale internatio-
nale editie van het Binckcafé, georganiseerd in samenwerking met Stroom Den
Haag, middels vijf kernachtige statements over onder meer de rol van overheid,
onderwijs en planners. In een uitvoerig interview gingen Aliaj en Shutina verder in
op hun stellingname. De uitkomsten van de expertmeeting vormen de openings-
zet van dit cahier. Zowel het interview als de statements en het spel zijn in de
Engelse taal opgenomen.
	 In het tweede deel van dit cahier, dat Nederlandstalig is, reflecteert een
aantal in Nederland werkzame professionals die vanuit verschillende disciplines
bij gebiedsontwikkeling betrokken zijn op de door Aliaj en Shutina gestelde
voorwaarden voor organische gebiedsontwikkeling. De auteurs formuleren hun
persoonlijke antwoorden op de vraag of de voorwaarden hout snijden of juist
wringen met de Nederlandse praktijk. De focus ligt vooral op de suggesties
die de oprichters van Co-PLAN doen voor de rol van de overheid en de rol van
planners ten aanzien van het accommoderen van private en meer kleinschalige
10
ontwikkelenergie. Kaderstellende onderwerpen die in relatie tot de statements
nadere beschouwing verdienen zijn: internationale kennisdeling, zelforganisatie
en alternatieve economieën. Meer concreet komen vragen aan de orde als: Hoe
is kennis van internationale planningspraktijken te koppelen aan de opleiding van
Nederlandse planners? Wie of wat staat een exponentiële groei van particulier
initiatief in de gebiedsontwikkeling in de weg? Kunnen alternatieve economische
modellen gebiedsontwikkeling aanwakkeren?
	 Tevens komen twee onderwerpen uit de planningspraktijk aan bod. Tijdelijk
gebruik en ‘serious gaming’ zijn geen nieuwe onderwerpen, maar in het licht van
dit cahier werpen ze relevante kwesties op. Hoe kan, beredeneerd vanuit reeds
opgedane ervaring, tijdelijk (ruimte)gebruik worden tot een volwaardig middel
om gebieden (mede) te ontwikkelen? Verschaft serious gaming, zoals bijvoor-
beeld de Play the City games van Ekim Tan, de stedenbouwkundige een nieuwe
rol als initiator/spelleider en is het een geschikt medium voor betrokkenen en
externe experts?
	 Waar de inzichten van de professionals een brug slaan tussen de blik van
buiten en de Nederlandse praktijk, daar geven deze laatste onderwerpen aan
dat organische gebiedsontwikkeling conform de voorwaarden van Co-PLAN, zij
het gefragmenteerd, al kleine wortels heeft in de Nederlandse planningsprak-
tijk. Deze worden benoemd, alsmede de manieren waarop deze wortels zouden
moeten aantakken op meer formele structuren. De aangehaalde ervaringen
werken daarom tegelijkertijd bemoedigend en aansporend.
	 Dit cahier beoogt geenszins een volledig antwoord te geven op de vraag
hoe organische gebiedsontwikkeling onderdeel kan worden van de Nederlandse
planningscultuur. Daarvoor is deze vraag te omvattend en dienen de aangehaal-
de begrippen uitvoeriger uitgediept te worden. Deze publicatie vult een lacune
in het debat over organische gebiedsontwikkeling door relevante buitenlandse
experts te laten reflecteren op onze situatie en deze reflectie, of aanbeveling,
als uitgangspunt te nemen voor verder debat, kennisontwikkeling en vooral:
concrete acties.
Werkgroep Balkan in de Polder
Ellen Holleman ontwerper/beeldend kunstenaar; Robert-Jan de Kort architect;
Tilmann Meyer-Faje beeldend kunstenaar; Sabrina Lindemann kunstenaar/
urban curator; Su Tomesen beeldend kunstenaar en regisseur; Edwin Verdurmen
architect, cultureel ondernemer
12
Play the City games provide a common interface for professionals, stakeholders and citizens.
Carefully modeling interaction of engaged players and their powers, the games can provide
real-time input for new plans, and evolve existing plans. Usual and unusual suspects of an
urban design process, like entrepreneurs, active end users with plans as well as policy makers,
designers, planners, housing corporations, developers and investors, are gathered to
generate realistic future scenarios. By role playing and following simple rules adapted from
reality, they evolve future scenarios. These are based on negotiating, collaborating as well as
conflict. Play the City games are based on real urban questions. The game can simulate an
urban block, network of public squares, a neighborhood, a city or an urban region. During the
course of the game, players work toward different 3D solutions, meanwhile real governance
rules frame the gameplay. Regular polls and voting help in raising the quality of different
spatial solutions. Vote ranking is visible to everyone, giving a clear picture of what are the
most and least valued solutions.
Play the City: Binckhorst versus Balkan ontwikkeld door Ekim Tan,
The Responsive City, Den Haag, 25/10/2011
VideostillsenfotografieSuTomesen
13
‘We have ambitious plans for this location’, says
the Mayor of the Hague solemnly, as he gestures
towards a giant model of the Binckhorst business
park. ‘What the precise details are, I don’t know.
I’ll leave that to you.’
	 The Mayor is addressing a score of profes-
sionals who are in a position to determine the
precise details of the future of de Binckhorst.
What is more, the Mayor has been inspired by
the organic area development of the Albanian
capital, Tirana. There is only one drawback note
to the fairytale that the politician is outlining:
the money has run out. For a town council that
is in dire financial straits, the creative abilities of
those present are crucial. The Mayor is hopeful.
He closes his speech with a smile: ‘My advice to
you is to build the Binckhorst using crowd funding
and crowd building. You’ve got five minutes to
develop the Binckhorst up to and including 2012.’
Play the Binckhorst
The situation described above is a short extract
from the game Play the City, that was played on
25 October 2011 in the Binckhorst district of the
Hague in the Netherlands. The game, devel-
oped by town planning researcher Ekim Tan,
offers residents, leaders and other stakeholders
in town planning a way of coming together in
dialogue with each other. Inspired by the classic
role playing game, all participants are appointed
key functions from area planning. These vary from
project developer, politician, small businessman,
town planner, resident or activist. The model of
the area functions as a game board on which the
participants can test their plans in situ. Each game
lasts five minutes, which is equivalent to one
year of development. In short: it’s environmental
development in a pressure cooker.
	 Play the City has been divided into two
rounds specially for the session in the Binck-
horst. The first round is devoted to organic area
development following the ‘Albanian model’. This
model has pretty loose reins when it comes to
rules and regulations and organic development
is central. The players have no restrictions except
that they must be able to negotiate with each
other. In the second round the roles are reversed
and the ‘Dutch situation’ leads. Green belt and
sound pollution buffer zones are therefore prom-
inent in the scale model in which the players wish
to build their own living and work spaces.
	 This game is an experiment aimed at finding
out which qualities the different models have,
but also what the drawbacks are. The Hague city
council has expressed a wish to develop Binck-
horst organically over the coming years, whilst at
the same time they have plans for a big infrastruc-
ture project – the Rotterdamsebaan link road.	
	 The conflict of interests between wanting to
facilitate spontaneous initiatives on the one hand,
and the completion of a large-scale infrastructure
project on the other seems worth exploring with
the help of Play the City. This serious game can
provide insight into how to proceed with this situ-
ation.
Do It Yourself
As soon as the signal to begin is given, the play-
ers crowd round the table which has been placed
Play the city:
Area
development
in a pressure
cooker
Floor Tinga
14
next to the model. The table contains piles of
coloured blocks representing houses, offices,
restaurants, creative companies, social services
and green spaces. The idea is to introduce these
elements between the existing development in
the Binckhorst, which is currently characterised by
(empty) offices, motor repairs and graphic indus-
tries. While the rules of the game are still being
repeated out loud like a mantra by some players,
most quickly make their way over to the model to
try out their ideas for developing the area.
	 ‘You should come and join me. Then you’ll be
able to build bigger’, says a woman to a couple
of residents and small businessmen who are
standing looking rather lost next to the model. As
spokesperson for the Private Customer Collective
(CPO) she is actively seeking others to collaborate
with. It works. In next to no time a large group has
formed around an empty industrial building. With
their ‘do-it-yourself’ mentality, the players soon
revision the site as residential units and creative
companies. In other parts of the area ‘parasite
homes’ suddenly appear on the roofs of office
buildings. The resident who is responsible for this
illegal development defends his approach thus:
‘If the council tolerates me in the first round, I’ll
expand the number of houses slowly and become
legal of my own accord.’ It’s a method that seems
to bear fruit, because after a number of go’s this
resident has increased the number of apartments
and attracted some fellow players to move in to
his development. The lack of money doesn’t hin-
der the lust to build for a moment, while the lack
of rules and regulations seems to egg the players
on even more.
	 After every five minutes, which is equivalent
to one year’s development, the game is stopped
to analyse what the key changes are. At these
junctures the Mayor can use his power of veto to
sweep existing projects from the board. The acti-
vist also has the same power, but with the proviso
that s/he must find at least five other players to
support her/his veto. There are even a number
of voting rounds built in in which the participants
can embrace new developments or alternatively
vote them out. This not only throws relationships
into sharp relief during the game, but is also a
way of seeing which plans have a chance of suc-
ceeding in reality.
	 As the round progresses in years, the devel-
opment of the area also grows with the addition
of housing and businesses, many of which re-use
existing buildings. In this way the available space
is used extremely efficiently. Even after 15 min-
utes of play, one can see that the area is bursting
with housing alongside the water, creative clusters
and green parks. Living in the Binckhorst isn’t so
bad at all.
Big, bigger, biggest
How different the behaviour of the players is
when the game is played according to the ‘Dutch
model’. The Mayor’s speech in which he outlined
the difficult financial situation is unchanged, but
this time there are also notable obstacles that
influence the state of play. For instance, there are
zones demarcated on the model where no hous-
ing is allowed in accordance with environmental
laws. What is striking is that these are the very
zones that were built full of houses in the previous
round. The ‘ideal living places’ turn out to be un-
livable in reality. In this situation an important ar-
terial road, the Rotterdamsebaan, is now running
straight through the Binckhorst: a project that the
Hague city council actually has in its locality plan.
	 Because of these limitations in the playing
field, the attitude of the players immediately
changes. Whereas the participants in the Albanian
model hardly gave a thought in advance to the
steps they were going to take, the game is mainly
at a standstill the first minutes of this round.
There’s a lot of deliberation and discussion, but
nobody appears to be entrepreneurial straight
off. Eventually it turns out to be the big players
– the project developers and the big contractors –
who after much deliberation dare to take the first
steps. And those steps are quite bold. A large
apartment complex, a hotel and a sizeable multi-
purpose function hall spring up alongside the mo-
torway. The building volume and the market value
seem to be the most important things about
these landmarks. That is remarkable, considering
15
that the council’s coffers are still empty during
this round. Apparently the players feel confident
enough that these large projects will succeed in
finding their way to the market.
	 The strict rules and regulations spark quite a
power struggle between various parties. It quickly
becomes apparent that the building of apart-
ments alongside the Rotterdamsebaan won’t be
allowed by the council. The amount of noise and
pollution means that a housing project in this
location is not practical. Also, the energy and en-
thusiasm that was brimming over in the first round
is noticeably lacking in the second.
	 Instead of making use of the empty spaces
where environmental zoning and infrastructure
aren’t an obstacle, the players go looking for
problems. One project developer places de-
tached villas alongside the Rotterdamsebaan,
drawing fierce objections from one resident.
Despite all the action, things are getting nowhere
fast. At a certain moment, the mood has soured
to the point that a powerful developer declares
that he’s not going to invest in the area any more.
Like many other players, he feels there’s a lack of
‘clear vision’ from the council. Even the activist
can’t see the point of being active any more and
keeps quiet. The players seem to be derailed by
the environmental zones and the road that cuts
through the area.
	 What is remarkable in both rounds is that no-
body really feels responsible for the development
of social provision. The lack of schools, doctors
surgeries and care homes for the elderly suggests
that there is either not much thought about the
future, or an expectation that the government will
pay for social provision.
Lessons
What new insights into the development of
the Binckhorst does Play the City offer? In both
situations the council had no money, let alone a
clear vision for the future. In contrast to the Dutch
round, this wasn’t seen as a problem in the Alba-
nian round. Here the players revealed themselves
to be cooperative and full of energy when it came
to planning the area. In the Dutch model the
players are focused on the drawbacks of regula-
tion, even though the model offered plenty of
room to develop the environmental zones. The
way in which the game developed therefore most
closely resembles a self-fulfilling prophecy. In
both rounds the players acted as expected: small
scale and cooperative in the Albanian round, as
opposed to large scale and conservative in the
Dutch round.
	 It could be that the players romanticised the
Albanian model too much. The Dutch tendency
to tighten the reins is not comparible to the rea-
sons why organic urban development in Albania
reached such a high tempo. For the Albanians
the fall of the communist regime in 1991 signalled
the start of an explosive growth of illegal building
settlements. The fact that the country was experi-
encing unstable democracy and financial crisis
meant that the population had to fend for itself.
Social provision such as sewers and infrastructure
was therefore neglected. Although public provi-
sion is now being provided step by step, the
situation in Albania still contrasts sharply with the
well-organized Netherlands.
	 The main lesson to emerge from this game is
that neither model is sustainable in the longterm.
A Binckhorst that is completely illegal and devoid
of social provision is just as undesirable as a mono-
lithic Binckhorst with large scale infrastructure.
A middle path between these two ways is need-
ed. Anyone who wants to encourage spontane-
ous initiatives can not just lean back and see how
it turns out. That is exactly when leadership and
vision are indispensible. If the Hague’s city council
wants to make a success of the organic develop-
ment of the Binckhorst, they will need to be just
as proactive as the DIY pioneers they’d like to do
the job.
17
In Albania I am known as one of the ‘Dutch’ guys
from Co-PLAN/POLIS who are pushing for the
reform of the Albanian planning and education
systems into more structured and regulated prac-
tices, as found in northern Europe and specifically
in the Netherlands. Personally I consider my intel-
lectual and professional growth to be a product of
my own work, a combination of Albanian back-
ground and Dutch/international exposure. I spent
two years studying my postgraduate specializa-
tion in the Netherlands at Erasmus University and
Institute for Housing and Urban Development
Studies (IHS) Rotterdam, and then worked in
Albania for almost 15 years in close partnership
with Dutch NGOs.
	 But now I’ve been invited to come over and
discuss the fact that the Dutch planning system
has become too rigid and needs some gymnas-
tics. Countries like Albania, and the Balkans in
general, which are known for their informality and
chaotic developments over the past two decades,
are deemed to be helpful, inspirational and useful
as reference points. This is really confusing to me
but it is a good confusion – it means that after 15
years I can also reposition myself and acknow-
ledge once again that we change, that societies
change, that planning in itself changes and
evolves, and that we desperately need to reform
ourselves and move ahead.
From grassroots to technical
platform
Since the early 90s, my colleagues and I at Co-
PLAN – one of the most prominent and reputable
professional NGOs in the country – developed an
alternative way of thinking about urban planning
in Albania and the wider Balkans. We started
with grassroots community-based projects, with
a strong participatory logic. And we started with
the most complex case: the emerging informal
settlements of Tirana, which at that time were not
yet seen as up-and-coming phenomena by the
authorities or society in general.
	 There we built the first pilot models, grow-
ing in scale and replicating the latter to city scale
trying to bridge authorities and communities,
combining physical economy and environmen-
tal perspectives. During 2003–2005 we pushed
strongly for change at the highest political level.
Co-PLAN proposed a technical platform to all
political parties in the Albanian parliament, calling
for reformative measures in the way the national
territory and resources are planned, developed
and administered. It has been a difficult but
inspiring, almost heroic phase, where we had
to confront a broad audience and exposed our
ideas through considerable coverage by local
and national media. The opposition at that time
adopted most of this platform, which caused a
lot of political and public debate especially on
informal developments, formalization, restitution
The case of
Co-PLAN
and
POLIS
University
Besnik Aliaj
18
of properties, environmental and tourism issues,
planning and database creation, decentralization
and regionalization, and so on.
Politics
In 2005 I resigned from Co-PLAN to work with
the new Prime Minister, Sali Berisha, and estab-
lish a task force for the reformation of planning
modernization and formalization. For the first
time in the history of Albanian institutions we
undertook a survey/research on informality on a
national scale. The work was intensive and tough,
politically. It raised expectations, jealousies and
fears, and because of inertia of the bureaucracy
and politics it proved hard to change the status
quo. So at a certain point I decided to resign and
get back to my professional world. At that point,
in collaboration with my friends of Co-PLAN and
many internationally trained Albanian profession-
als, we initiated POLIS University as a platform
to disseminate such experience in Albania and
region, and create a critical mass of expertise that
will guarantee the real reform of the Albanian
planning system.
Despite such ups and downs we learned a lot.
But the main lesson came from the research we
produced during the time I lead the task force in
Albanian government. Some of the most dramatic
findings of the survey:
1. In terms of quantity the Albanian economy
contains an equivalent amount of extra-legal
economy of 13 Billion US$ (2007 values), almost
equal to the value of the formal GDP1. So if this
amount of dead capital were to be integrated
into the formal one, the country’s economy
would be dramatically changed.
2. The different forms of – call it informal/
organic/extra-legal – economy could be
classified into four main groups:
a	 Illegal economy, including organised criminal
activity: the trafficking of goods, drugs, humans
– representing 10-15% of share. With this typ-
ology of informality you don’t make compromise
but war! Every country has it, and although it is
impossible to eradicate completely, it should at
least be kept to a minimum. The question is how
to keep it under control and minimize at maxi-
mum. More than 60 criminal groups were arrested
within the first 6 months and most of the traffick-
ing links were cut down. At that point Albania
was rewarded with membership to NATO and
progressed accession relations with the EU.
b	 Informal economy – 30-35% of share, mainly
comprising people and families that are forced
to fall into this category due to the lack of legal
and affordable solutions by authorities in terms of
real estate (housing) and business (employment)
opportunities. In this category we recommended
reforming integrative measures like formalization
laws for housing and busineses, easing licensing
procedures, reducing costs and timing, and so
on.
c	 Extra-legal economy – 20-25% of share, com-
ing mainly from that section of society that wants
to respect laws, but because of either an ineffi-
cient government, human mistakes or corruption,
their properties and businesses are not registered
properly and therefore not fairly contributing to
the society via taxes. For this category several
measures were undertaken to fight corruption in
public administration and services.
d	 Formal economy – 20-25% of share, those
who shouldered the real costs of Albania’s pro-
gress during the last 20 years. These groups must
be topped up with category B and C in order to
achieve formalization of the economy.
3. If Albania continues with this structure and
speed of development it will need at least 3-4
decades to reach the average standard of EU,
which is the real integration, as opposed to the
political decision of acceptance to be under-
taken soon in Brussels.
19
Moving towards each other
Nowadays Albania has changed a lot and we all
learned a lot. Still, Albanian economy remains
largely informal/organic/extra-legal. Within the
conditions of the global crisis, strangely ‘informal-
ity’ – the status of not being integrated within
society and an international global economy – is
what helped Albania to resist crisis and perform
better than developing economies. The Alba-
nian economy is still growing and is a leading
economy in the region. Everything is not perfect,
but then, not everything we proposed was perfect
either. But despite this, POLIS hopefully will have
a long-term impact.
	 Finally, I think the Netherlands and Albania are
different and yet similar in so many ways. We can
learn from each other and make a difference, and
at the same time we all need to learn how to think
outside the box. I believe that Albania still needs
to learn from the Netherlands in terms of regu-
lations, systems and roles of planning, but the
Netherlands might also learn from the creativity
and energy of Albanian people and entrepreneur-
ship, not expecting everything to be provided by
the authorities. I believe we must meet together
somewhere in the middle, half way, hopefully in a
sustainable integrative structure like EU.
21
Five conditions
for organic area
development in
the Netherlands
Besnik Aliaj & Dritan Shutina
23
01
Governments must accept
that they are part of the
problem that caused this
crisis. Public institutions
are not the ‘victim’ in
this crisis situation. Often
they are the problem
themselves. Only with
such open minds we
all can hopefully move
ahead towards solutions
and positive actions.
25
02
Local authorities must give up
their ambiguous role, acting
somewhere between the roles of
market manager and ‘market
player’. This ambiguity must end.
It has sustained a culture
where everybody expects the
government to provide
everything. They have to make
a clear choice about their own
mission! In brief: priority must be
given to being a regulator
or being an actor who is
developing, selling and buying.
The time has come for deep
and urgent reflection, and a
repositioning and reframing
of their role.
27
03
Reformation of the planning
system requires a shift in
mindset. At this point, capacity
building, training and education
become crucial again. Learning
from other countries is essential
but don’t forget that you already
have amassed a wealth of
experience and knowledge that
should be better used by Dutch
institutions and professionals. So
there is a clear need to
first know ourselves rather than
urgently referencing other
cases. In the end it is essential
to train professionals who are
willing to guide people to solve
their own problems rather than
solving their problems for them.
29
04
Individual professionals,
NGOs, not-for-profits and
private studios/bureaus must
consider themselves not as
mere contractors but as local
catalysts, helping to meet
basic/average standards
in difficult situations, and
maximum ones in best
situations. They must serve
to bridge relations between
communities and authorities,
helping to fuel energy
and initiatives.
31
05
The bigger businesses are,
the more they are part of the
problem – but they are also
part of the solution. Smaller
businesses and initiatives
seem to be able to offer
positive solutions to the crisis –
but this doesn’t mean having
to lose big business at all.
Big businesses are important
for social and economic
recovery too. It does mean
creating a new role for them,
giving them security of
investment, but no financing:
security in terms of social
impact.
33
Besnik Aliaj and Dritan Shutina both studied in
the Netherlands in order to gain Dutch know-
ledge on urban planning. For almost twenty years
they have applied and expanded this knowledge
in the Balkans. Because of the current call for
organic area development in the Netherlands
they now seem ahead of the Dutch situation. So
this is a good time to invite them to reflect on the
current issues of Dutch area development and
seek for useful parallels between the Dutch and
the Albanian planning culture.
Robert-Jan de Kort – What do you consider to
be major achievements of the Dutch planning
culture?
Besnik Aliaj – In Albania the Dutch planning
culture is seen as a great point of reference. The
main achievement to me is the efficiency in using
space. Secondly it is highly aware of protecting
the environment – something that is lacking in our
country.
RJdK – Over the past few days your view of the
Netherlands must have been refreshed. What
has struck you the most about the current situa-
tion here?
BA – Maybe this is a prejudice, but I have the
feeling that something has been frozen here.
From the talks with people I sense that there is
not the same enthusiasm as before. It’s a moment
of reflection. People are cautious.
Dritan Shutina – Dutch planning is basically
caught in a big question mark: what to do with all
the existing plans? I understand there is a great
urge to find alternative ways of planning.
RJdK – Where do you see relevant parallels
between the situations in the Netherlands and in
the Balkans?
BA – In countries like Albania due to the former
communist regimes there is a tradition of a strong
centralized planning-system. After the change
two decades ago there was a strong contra-reac-
tion against this system, because this planning-
system was producing outcomes that were not
satisfying the real needs of society. Also, there
were almost no public resources which resulted in
the inability of authorities to finish their plans. So
the people started taking the initiative. Individu-
als, communities and small businesses became
the main actors in shaping the country. Now they
are developing real plans. In countries like the
Netherlands, you have strong authorities and pro-
fessional planning circles. It seems to me that the
most individual people can do is to participate
in debates. When it comes to implementation,
individuals, communities and small businesses still
do not have too much say.
A Seed, some
soil and
the sun: a
conversation
on the
organic in
area
development
Ellen Holleman en Robert-Jan de Kort
34
RJdK – So in a way Albania is currently years
ahead of the Netherlands?
BA – Maybe. In Albania it took twenty years for
authorities to understand that in a country that
was suffering from a lack of money, the money
was there: in the hands of the people. There
were billions – more than foreign aid and foreign
investments. But this money can only be made
available if you create the possibility for people to
play a real role. Not just be part of debate. People
or communities can be developers. That is the en-
ergy that seems to be missing in the Netherlands.
In short: the Dutch planning system should have a
serious look at how individuals, communities and
businesses can contribute to economic recovery
and the improvement of the planning system.
RJdK – At this moment there is a lot of debate
on new ways of planning, shifting towards less
top-down approaches.
BA – I find it interesting, the courage and
willingness that is typical of the Netherlands, to
debate on different views of your situation and
to confront your problems. In Albania we have
the tendency to see the problem, but not to talk
about it in public. We talk about it at home or in
a bar. The fact that you are now talking about less
top-down approaches is a good sign.
DS – It is definitely a time of professional self-
reflection for people related to planning, which is
very positive. But it still needs to become clear to
which extend it is rooted to a critical mass.
RJdK – Do you think the discussions about re-
forming the planning-culture are taking place too
exclusively in a professional environment?
DS – It’s certainly a challenge to remove the
discussion from professional circles. I see it as
a threat that whatever you are discussing might
be marginalized, that it won’t go beyond profes-
sional circles and therefore won’t get exposed to
different stakeholders.
Ellen Holleman – So are you saying that, if you
want real change, the discussion must broaden?
DS – Broaden the discussion, but also pilot it. Try
something. So that it can create some tangible
outcomes that people can relate to.
RJdK – The new professional term is ‘organic
area development’ and there is currently a lot of
willingness to implement it in Dutch city plan-
ning. Everybody sort of knows what it means,
but nobody really knows. What would be your
definition of organic area development?
BA – It’s a planning concept that allows indivi-
duals, communities and business initiatives to
contribute, not only in terms of ideas but in terms
of concrete actions.
DS – This does not mean that it is totally spon-
taneous. It always needs some preconditions.
Organic means: you need a seed, you need
soil, some water and the sun. There should be a
platform that allows this individual potential to
blossom, but in a self-reinforcing way.
RJdK – Do you think organic area development
is an answer to the current situation in Dutch
cities?
DS – I have not yet totally identified what your
core problem is. Is it really the economy? Is
this what you want to solve? Or has planning in
general, detached from the economic situation,
come to a point where people feel bored with it?
Not having an identity, a sense of belonging to a
place. Is it more a genuine need when it comes
to planning, or did the economic crisis open up
a different line of thinking? To me that is really
something that needs to be understood in order
to address the question. The differentiation has
to be delineated, understood and from there
actions can be taken. Organic area development
is something that allows diversity, diversity that is
complementary and not spontaneous. Diversity
by definition allows different actors in society to
contribute to their society. And that also brings
some economic complications. Again, it all de-
pends on what the starting point is.
BA – For me, it is about making people and
communities active instead of passively waiting:
making people responsible for what is going on
in their surrounding environment.
35
RJdK – Let’s shift towards leadership. We talked
about the Dutch top-down culture. In Albania
your way-in to the informal settlements was
through the local leaders. Regarding this organic
area development, should other parties be lead-
ing the processes instead of the municipality or
central government?
DS – The municipality should go into the neigh-
borhoods. This doesn’t need to exclude the
municipality. When we started out, informal com-
munities in Albania were considered to be non-
existent, therefore local government was simply
not present. If you really want to improve these
areas and work there, it cannot be done without
people, but also not without local authorities.
These areas need to be serviced. Processes need
to be orchestrated, people need to work to-
gether. I don’t see that organic area development
means: people on their own, and local govern-
ment on its own. On the contrary: I see it as an
opportunity to allow people to play a meaningful
role, within a strategic picture
RJdK – Still, we are looking for less rules to ac-
commodate private initiatives, where you are
seeking for more legislation. Is there a fruitful
equilibrium between your situation and ours?
DS – Starting from the Albanian case: twenty
years ago we started with ‘laissez faire’. The
government practically admitted that it could
not supply adequate housing. So therefore the
people sought their own solution and devel-
oped great entrepreneurship. This resulted in
a situation where individualism was prevalent.
So, state-withdrawal allowed for individuals to
contribute to the economy by solving their own
problems. Eventually, it came to the moment that
housing was no longer a necessity but became
an investment. And when something is seen as
an investment it results in overproduction. In our
case this meant bottom-up overproduction with-
out any collective actions. The work of Co-Plan
is precisely about the challenge of introducing a
collective perspective. We convinced people that
investments are only sustainable if things rein-
force each other. Therefore, we have introduced
planning as an instrument that tries to balance
the private and public interest. Not to substitute
and become the instrument for the Big Brother
who determines what is going to happen, but
rather as a platform where you provide space for
both individuals and public interest and provide
some rules and regulations for people to pursue
their own interests, but in such a way that every-
body starts addressing some common problems.
If you compare this with the Dutch situation:
you traditionally have Big Brother trying to think
about everything, to the smallest detail. With suf-
ficient resources it has sustained a culture where
everybody expects the government to provide
everything. Either people get a mortgage and
buy a house with tax benefits, or rent cheap social
housing. The difficulty you are facing today is that
you basically converted the role of local govern-
ment from a regulator to an actor who is develop-
ing, selling and buying. I’m sure the profits go
to public interests, but the role that individuals
could play in this arena is minimal. This should be
the entry-point to reflect and see what else can
be done. Not necessarily by changing the rules
that guard quality standards, but to change the
rules to allow for more private initiative to tap into
this development. Again, government has to be
present to provide a vision and give directions,
for the people to know where the city is heading.
But you don’t need to go into the detail of what is
happening on individual plots. That’s where I see
the conversions between our bottom-up develop-
ment and your top-down type of development.
RJdK – What you say about the municipality
playing roles as a regulator and a developer – are
you saying that they should choose one or the
other?
BA – Yes, choose between making money and
serving people.
EH – You’re actually saying two things: it’s not
just that local government is regulator and devel-
oper at the same time, but by doing so it’s also
taking up space for private initiatives, which is
kind of intimidating.
36
DS – Or stimulating a culture of waiting.
BA – It’s a crisis of global economy. So, what’s
the reaction? The impetus from society is to go
to local solutions. That is the direction in which
planning systems should seek. It’s what happened
with us. The lesson we learned was this: in the
early 90s we went to the National Planning Insti-
tute (NPI). There was a total crisis of the central-
ized economy and government was looking for
solutions. The attitude of the people was: for fifty
years government didn’t allow me to do anything,
so now we will do it, by ourselves. So we said to
the NPI: can we work together to develop solu-
tions and training programs? NPI said: no, we
don’t have problems. We opened the window
and showed them the huge and massive sea of
informal construction. This illustrates the possible
blindness of authorities to actual issues. And I
think for the Netherlands this is crucial. Society is
developing something underground. Authorities
should sense the movements. The movement is
towards private initiatives and at a small scale. In
the Balkans there are very good examples of how
to deal with this. But the creative solutions should
be in line with the Dutch context, with the fact
that there is a limit. In our country this limit often
does not exist. The most important point for me
is to help institutions to see where the tenden-
cies are and to reform measures towards these
tendencies. For example: in Albania the poorest
people have been the strongest factor in devel-
oping. Those that have nothing to lose. They
took the initiative because they had the drive to
build their future. You might also have segments
of society that have a high need for change and
actions. Immigrants for example, I’m sure they
are suffering now. It could be smart to invite them
to play a role now, as local agents in the local
contexts. I’ve already seen some signs of this in
the neighborhoods we visited.
DS – These immigrants Besnik mentions, they
usually save much more money than the average
Dutch citizen. From an economic point of view
this definitely must be considered.
RJdK – This opens up a huge political discussion.
You’re saying that immigrants could be econom-
ically a solution: so that when they have econom-
ical relevance, they can get political relevance too.
DS – Several times I’ve heard discussions about
the challenge of integration of immigrant groups.
Usually the economical aspect is the one that
opens up all barriers. So, potentially that is the
way to address other problems that relate to
immigrants, and to cancel out negative attitudes
towards immigrants. If they become investors in
Dutch society, they will be sharing opportunities
and risks.
RJdK – We pointed out the Binckhorst as a case
study for organic area development. How would
you describe the quality of the Binckhorst area?
DS – Usually in these industrial zones, because
of economic decay there is a legitimate need to
intervene and revive that area. When we entered
the Binckhorst, I didn’t see an area in decay. I
could not see what the real problem was in that
area to justify the need for a large intervention.
Other than: we have a plan, we need housing
and we want to develop it in that area. But there
seems no justification in terms of: this is an area in
economic decay and we must intervene. Secondly,
there was no consideration for the businesses
that are already there. Apparently the benefits
outweighed the costs and the municipality could
afford to get rid of certain businesses. Given the
new situation many of the answers are already
there. Take all the existing small entrepreneurs for
example – they want to invest there, but the city is
not giving them any confidence. And take the ex-
ample of the Caballero Factory. In other countries
I have visited municipalities who also invested
money to allow the creative industries to blossom.
Here the city has initiated the Caballero Factory
where the creative sector is productive, pays the
rent and there is even more demand for spaces
like this. So, why don’t they extend it? I under-
stand the municipality owns a lot of buildings in
the area. They therefore must think they can make
more money out of another development.
BA – I think the Binckhorst is a perfect example of
37
where this logic of area development should start.
Because you can’t start everywhere. There are
lessons to be learned through success and failure.
These areas are the best. There is a potential,
there is a heritage, there are people with interest
and there is room for creativity.
EH – How should the organic area development
start in the Binckhorst?
DS – Instead of investing in this tunnel-connection
to the highway, they should use money to re-
locate the concrete factory. Because that looks
like the only complex that is not compatible with
the current plans.
BA – Then the municipality can identify some
areas and label them as ‘free areas’ – free zones
for whatever programs, with some guidelines, of
course.
DS – In your design-driven society, nobody is go-
ing to ruin the esthetics.
BA – Create areas where you encourage people
to be creative. And give them security by telling
them what the direction is. From one side you
create an alternative for people and those that
want to perform. From the other side you need to
have an argument to discourage chaotic develop-
ment. For me it is essential: before you impose
certain rules, in this situation of instability it is bet-
ter to provide alternatives and guide people and
leave space for action.
RJdK – Do you think the municipality, which owns
so much property, should retreat from the area?
DS – Basically they are constantly doing a cost-
benefit-analysis. With the current mindset it is
better to redevelop, make money and reattribute
that money. I’ve been asking what the unemploy-
ment rate is, and apparently it is not yet an issue.
So the trade-off is still on the side of redevelop-
ment. Only if unemployment rises, you need to
ask the question: which assets do I have to stimu-
late economic growth. At the moment you aren’t
looking to increase the economy in that area, but
you are still looking at real estate development.
Economic growth is not yet the driving force
behind redeveloping the Binckhorst.
RJdK – Within a couple of years we might have a
situation where unemployment hits ten percent.
DS – Only then will this wish for organic area
development become a real necessity.
BA – This calls for a shift in mindset from planning
professionals, government and local authorities.
They have to make a choice: to try and make
profits, being a part of the outdated system of a
booming real estate market under the condition
that the profit returns to the community. This is
already a failed story. And local authorities fail to
admit that they are part of this mechanism. They
are main players of this real estate game. We no-
ticed that they see the crisis as something outside
the institutions. They consider themselves as a
victim, whilst in reality they co-created the crisis,
as one of the main actors. They should acknow-
ledge this.
EH – Only once they acknowledge that can
they start realizing that they can be part of the
solution?
BA – Exactly.
38
Balkan en de polder
Su Tomesen
Medellín, Colombia, 2005
foto Lorenzo Castro
73
De kracht van
omgekeerde
ontwikkelingshulp
Saskia Ruijsink
De Nederlandse ruimtelijke ordening, volkshuisvesting en gebieds-
ontwikkeling zijn al sinds jaar en dag toonaangevend. Buitenlandse
professionals komen hiernaartoe om te leren van de Nederlandse
planvorming én implementatiestrategieën. Voor deze vakgenoten is
Nederland een paradijs: er heerst orde, er zijn voorzieningen op de
juiste plekken, gebieden zijn goed ontsloten en vooral: er zijn geen
sloppenwijken en er wordt (bijna) niet gebouwd zonder bouw-
vergunning. Maar door de toenemende mobiliteit en de verbeterde
toegang tot informatie reist kennis door verschillende landen en dat
draagt bij aan wereldwijde innovatie. Ook de situatie in Nederland
verandert en er dienen zich onverwachte uitdagingen aan. Deze nieuwe
context biedt kansen. De veranderde verhoudingen zorgen ervoor dat
we van de ontwikkelingen in regio’s als de Balkan, die in het huidige
tijdsgewricht niet meer secundair of achtergesteld zijn, kunnen leren.
Het Institute for Housing and Urban Development Studies (IHS) in Rotterdam
heeft sterke banden met stedelijke professionals uit Afrika, Azië, Latijns-Amerika
en Centraal- en Oost-Europa die aan dit instituut zijn opgeleid. Zij hebben aan het
IHS kennis opgedaan die geworteld is in Nederland en zij hebben die elders in de
praktijk geëvolueerd tot kennis waar wij in Nederland van kunnen leren.
	 De huidige koerswijziging van de Nederlandse ruimtelijke ordening vraagt
om een cultuurverandering waarin kennis en competentieontwikkeling een cru-
ciale rol spelen. Het IHS heeft door zijn oriëntatie op ontwikkelingslanden ruime
ervaring met competentieontwikkeling voor stedelijke professionals die werken
in een organische en beperkt voorspelbare praktijk. De rol van het instituut is
onder andere om kennisuitwisseling te faciliteren door een brug te slaan tussen
de problematiek van zijn buitenlandse cursisten en de problematiek en ontwik-
kelde strategieën in de Nederlandse praktijk. Het IHS wordt nu uitgedaagd om
zijn blik om te draaien, doordat er in Nederland een urgente situatie is ontstaan
waar zijn kennis gewenst is.
Organisch ontwikkelen: wat vraagt dat van een professional?
In een groot aantal landen in onder meer Azië, Latijns-Amerika en de Balkan is
organisch ontwikkelen aan de orde van de dag. Er zijn voorbeelden waar deze
‘aanpak’ tot goede resultaten leidt, echter, organische ontwikkeling stuit ook op
een groot aantal problemen. De context van de planningspraktijk (beschikking
over middelen, politieke wil, corruptie, etc.) beïnvloedt in grote mate waarom een
aanpak wel werkt in stad A en niet in stad B. De competenties van de planners en
andere professionals die betrokken zijn bij stedelijke en ruimtelijke ontwikkeling
vormen daarbij een niet te onderschatten factor. Maar welke kennis en vaardig-
heden en welke (werk)houding zijn nodig voor organisch ontwikkelen? Het is de
moeite waard om de vraag vanuit een internationale invalshoek te onderzoeken.
Wat zijn inspirerende voorbeelden van succesvolle organische ontwikkeling in
het buitenland? Hoe verhouden chaos en orde zich in deze voorbeelden? Welke
competenties hebben de professionals daar ontwikkeld en ingezet om succesvol
te zijn? Op welke wijze hebben zij verandering in gang gezet, hoe is een cultuur-
omslag gerealiseerd en wie waren daarbij betrokken?
Leren buiten de landsgrenzen
Inspirerende voorbeelden laten zien dat verandering en vooruitgang in complexe
stedelijke situaties mogelijk is, zelfs in schijnbaar onmogelijke omstandigheden.
Wat professionals doen en hoe ze dit doen, blijkt van groot belang om tot verbe-
teringen in de complexe stedelijke realiteit te komen. De voorbeelden vertellen
een verhaal over de wijze waarop leiderschap en lokaal initiatief gecombineerd
worden om een balans te creëren tussen orde en chaos.
Latijns-Amerika
Een groot aantal Latijns-Amerikaanse landen heeft te kampen met een complexe
problematiek in de vorm van een snelle, ongecontroleerde groei van steden in
de afgelopen decennia, met name de vorming van enorme sloppenwijken met
74
75
grote fysieke, sociale en economische problemen. De situatie lijkt uitzichtloos en
interventie vanuit de overheid wordt bemoeilijkt door criminaliteit en onduide-
lijkheid over eigendomsverhoudingen van grond. Echter, sinds een paar jaar is de
groei in het merendeel van de steden redelijk gestabiliseerd en gebeurt er nu
veel om het tij te keren. Twee inspirerende voorbeelden zijn de innovatieve wet-
geving in Brazilië en de strategische en integrale stadsontwikkelingsprojecten in
Colombia.
Verandering via de wet
Brazilië komt regelmatig in het nieuws met de problemen die er zijn in de
sloppenwijken, de favela’s. De favela’s hadden lange tijd geen prioriteit bij de
Braziliaanse overheid, maar daarin is de laatste tien jaar definitief verandering
in gekomen. De grootste hervorming is het gevolg van de invoering van het
‘Statuut van de Stad’ (Estatuto da Cidade) in 2001. Samengevat is dit een wet die
aan iedere Braziliaanse stad een aantal basisregels voorschrijft voor stadsontwik-
keling, gebaseerd op het thema ‘het recht op de stad’. De belangrijkste basis-
regel is dat iedere stad een masterplan moet hebben dat in samenspraak met de
bevolking tot stand is gekomen. Dit masterplan is uitdrukkelijk geen plan om de
sloppenwijken te ontruimen en te vervangen door grootschalige bouwprojecten;
de bestaande situatie is het uitgangspunt, waarbij sloppenwijken worden gezien
als waardevolle investeringen van de armsten.
	 Iedere stad heeft vervolgens de mogelijkheid om instrumenten te hanteren
die in het statuut zijn opgenomen, naargelang deze instrumenten passend zijn
voor de stad. Met andere woorden, iedere stad kan haar eigen instrumentarium
opbouwen voor de implementatie van het masterplan. Het belangrijkste principe
hierbij is dat vastgoed en grond niet alleen een economische waarde hebben voor
de bezitter, maar ook een sociale, culturele en ecologische waarde voor de stad.
De stad is er verantwoordelijk voor dat deze waarden ook vorm krijgen. Ze heeft
daarom instrumenten tot haar beschikking om aanspraak te maken op een deel
van de waardestijging van vastgoed, om speculatie tegen te gaan en een bepaalde
herverdeling en herinrichting van grond mogelijk te maken.1
Verandering ondersteund door onderwijs
De veranderingen in Brazilië zijn niet zomaar van de grond gekomen, maar zijn
het gevolg van een lange strijd van georganiseerde intellectuelen, activisten,
vertegenwoordigers van gemeenschappen en bevlogen professionals. De sociale
bewegingen in de gemeenschappen zijn structureel ondersteund, versterkt en
opgeleid door NGO’s en universiteiten. Ze hebben geleerd om hun behoeften
scherp te verwoorden, rechten op te eisen, te onderhandelen en zo participatieve
planningsprocessen te stimuleren.
	 Inmiddels is een tweede uitdagende fase aangebroken: de steden moeten aan
de slag met de nieuwverworven instrumenten. Dit gaat met vallen en opstaan. Er
is nu veel behoefte aan training en onderwijs van professionals om oudgedienden
nieuwe technische vaardigheden aan te leren. Voor hen is de betekenis van de
stad en de betekenis en waarde van grond en vastgoed helemaal veranderd.
76
Colombia: veiliger steden door scherpe diagnoses
Colombia heeft indrukwekkende resultaten geboekt door de veiligheid in een
aantal grote steden sterk te vergroten. Bogotá, de hoofdstad, is een bekend
voorbeeld, maar ook Medellín is positief veranderd door een aantal goed gecoör-
dineerde en doordachte ingrepen binnen het ‘Proyecto Urbano Integral (PUI)’.2
De aanpak in Medellín volgt de principes van strategische planning: op een be-
perkt aantal strategische locaties in de stad wordt ingegrepen vanuit de gedachte
dat dit een positieve uitwerking heeft op de rest van de stad.
	 Deze ingrepen zijn niet slechts fysiek van aard, maar worden zorgvuldig ge-
combineerd met sociale programma’s die gebaseerd zijn op een goed begrip van
de sociale structuur van de stad. Het past ook binnen het principe van organische
ontwikkeling: de ingrepen volgen de logica van het natuurlijke groeiproces van
de stad, maar grijpen wel daar in waar het nodig is.
	 In Medellín is onder leiding van burgemeester Sergio Fajardo (2004–2007)
een project gelanceerd dat zich direct richt op het veiliger maken van de stad.
Dit gebeurt door een combinatie van streng optreden tegen geweld en verbete-
ring van kans op werk en studie voor groepen die makkelijk in de criminaliteit
terechtkomen. Initiatieven zijn sociale en economische projecten, zoals werkge-
legenheidsprojecten, studieprojecten, en de verbetering van sportfaciliteiten en
de leefomgeving in de sloppenwijken. De aanpak is spectaculair: midden in een
sloppenwijk is een architectonisch icoon gebouwd, de Biblioteca Santo Domingo.3
De bibliotheek trekt mensen vanuit het chique stadscentrum naar de sloppen-
wijk, een omkering die de stad voor altijd verandert.
	 Maar het project omvat veel meer dan dit. De meeste sloppenwijken in Medel-
lín waren zeer slecht ontsloten, reizen van en naar het centrum kostte erg veel
tijd en moeite. Voor de lancering van het PUI was er in 2003 al een belangrijke
ontsluiting gecreëerd door de bouw van een kabelbaan die de sloppenwijken met
de rest van de stad verbindt. Vanwege de enorme dichtheid en de geografie bleek
deze bijzondere oplossing een uitkomst. De verbinding veranderde de positie van
de bewoners en veranderde de hele stad. Daarnaast werden er scholen gebouwd,
een centrum voor ondernemerschap geopend en verschillende gemeenschaps-
projecten gelanceerd. Veel bewoners moesten vanwege het PUI hun woning
afbreken en op een andere locatie opnieuw opbouwen. Dit deden ze veelal zelf,
met ondersteuning vanuit het project. Door de bewoners te betrekken bij de
planvorming en door hun een alternatief te bieden, is dit uiteindelijk gelukt. In
een wijk waar eerst geen taxichauffeur naartoe durfde te gaan, openden aan het
eind van het eerste decennium van de eenentwintigste eeuw de eerste banken
hun deuren.
	 In Medellín was de probleemstelling cruciaal: niet de sloppenwijken maar
de fragmentatie van de stad vormde het probleem. Er is gekozen om dit niet
op te lossen door de arme bevolking te verplaatsen, maar door strategisch in te
grijpen in een arme wijk en daar juist de rijkere bevolking naar toe te halen. Deze
werkwijze is onderdeel van een cultuuromslag: de professional wil niet langer de
sloppenwijk van de kaart vegen en vervangen door een ‘nette wijk’, en de inwoner
van de stad wordt gedwongen om op een ander manier naar zijn eigen stad te
77
kijken. De aanpak laat zien dat leiderschap en visie van groot belang zijn, maar
gepaard gaan aan het accepteren van onzekerheid.
New Delhi: bruggen tussen de formele en de informele stad
Banashree Banerjee, een Indiase professional,4 heeft veel ervaring in onder ande-
re New Delhi, waar zij heeft gewerkt in projecten (voor overheid, internationale
organisaties en NGO’s) die zich richten op het verbeteren van de omstandigheden
in sloppenwijken. De uitdaging van haar werk ligt in het bouwen van bruggen
tussen de ‘informele’ en de ‘formele’ stad. Grote steden zoals New Delhi trekken
veel ‘Foreign Direct Investment’ (FDI) aan. Om een aantrekkelijk investerings-
klimaat te creëren, worden grote infrastructurele projecten gerealiseerd, zoals
fly-overs en snelwegen. Echter, bedrijven vestigen zich ook in New Delhi, omdat
ze daar beschikken over goedkope arbeid en goedkope (informele) diensten zoals
schoonmaak en catering. De arbeiders van New Delhi wonen vaak in sloppenwij-
ken, die regelmatig plaats moeten maken voor infrastructurele projecten. Hier-
door vindt veel kapitaalvernietiging plaats. De wijken van de arbeiders zijn niet
gepland, maar functioneren verrassend goed, omdat bewoners op creatieve wijze
met de beperkte ruimte en middelen omgaan. Zij investeerden hun tijd in de op-
bouw van noodzakelijke overlevingsmechanismen, zoals informele bedrijven en
sociale netwerken. Banashree benadrukt dat het niet genoeg is om mensen een
nieuwe locatie toe te wijzen voor hun woning. Er moet ook samen met bewoners
nagedacht worden over de werkgelegenheid en sociaal economische structuren
die op een andere locatie opnieuw moeten worden opgebouwd.
	 Het is van groot belang om de onderlinge processen op verschillende niveaus
(formeel en informeel) te begrijpen en expliciet te maken. Het aantrekken van FDI
moet ook gepaard gaan aan het vinden van oplossingen voor de bevolking met
lage inkomens, zij hebben daar niet alleen recht op, zij vormen ook het arbeidspo-
tentieel en zij leveren belangrijke diensten voor de midden- en hogere inkomens-
groepen. In Nederland is deze logica bijvoorbeeld toepasbaar op de herstructure-
ring van een naoorlogse wijk met voornamelijk sociale woningbouw. Het gaat niet
alleen om het aantrekken van nieuwe doelgroepen om een wijk te verbeteren, het
is minstens zo belangrijk om een plan te hebben om de oorspronkelijke bewoners
een goede nieuwe plek in de stad te bieden, wat meer is dan een nieuwe woning.
Als professionals moeten we de inzichten en vermogens van mensen om voor
zichzelf te denken niet onderschatten, dit moet juist het startpunt zijn van onze
interventies.
Onderwijs voor verandering
Steden en hun problemen en oplossingen zijn divers, onderwijs voor stedelijke
professionals levert dan ook geen kant-en-klare oplossingen of een pakket aan
maatregelen voor (stedelijke) problemen. Onderwijs voor stedelijke professionals
die willen bijdragen aan verandering is gericht op competentieontwikkeling, waar-
bij het vergaren en delen van kennis, het werken aan vaardigheden en een onder-
zoekende houding centraal staan. Stedelijke planning heeft per definitie te maken
met verandering en verandering stuit op weerstand. Er zijn vrijwel altijd tegenstrij-
78
dige belangen en er zijn beperkte middelen om plannen te realiseren. Tijd, geld,
mankracht, infrastructuur, kennis, informatie, macht, grondpositie – het kan aan
van alles ontbreken om een plan te implementeren. Verandering zal plaatsvinden
als er aan een aantal condities wordt voldaan, onder meer: de erkenning dat er een
urgent probleem is; een kritische massa met voldoende macht en een sterke wil
met geloof in verandering (draagvlak); voldoende middelen (technisch, financieel,
mankracht en kennis) om verandering te realiseren.
	 Als professional ontwikkel je door ervaring, training en opleiding een
arsenaal aan competenties die je in staat stellen om problemen te analyseren,
oplossingen te formuleren én die oplossingen te implementeren. In het huidige
klimaat lijkt het vooral van belang dat professionals leren om te werken vanuit
een visie, maar met een realistisch ambitieniveau, en creatief leren omgaan met
onzekerheid en gebrek aan controle. De stedelijke professional van nu moet kun-
nen onderhandelen, maar ook schakelen en verbinden: hoe verhouden verschil-
lende sectoren zich tot elkaar, wat zijn relaties tussen schaalniveaus als wijk, stad
en regio en welke rol spelen de verschillende maatschappelijke groepen in een ge-
bied? Een planner moet kunnen sturen op hoofdlijnen, de controle leren loslaten,
maar die ook weer weten op te pakken als dat nodig is. Daarbij zijn professionele
intuïtie, het werken vanuit integriteit en het nemen van verantwoordelijkheid
onontbeerlijk. Maar aan de basis van het vormen van effectief stedelijk beleid en
planning, het creëren van draagvlak en het zorgdragen voor implementatie ligt
het vermogen om een probleem te doorgronden. De probleemanalyse blijkt de
moeilijkste stap van het proces; wij zijn erg snel geneigd niet een probleem, maar
een oplossing te formuleren. Creativiteit en het vinden van goede en passende op-
lossingen worden daardoor beperkt. Mogelijke problemen worden vaak erg snel,
voor ze echt te doorgronden, aan mogelijke oplossingen gekoppeld, die vervol-
gens worden getoetst aan een kader van beperkingen zoals wetten en beschikbare
middelen. Het flexibel omgaan met de stedelijke realiteit wordt eenvoudiger als
je problemen echt begrijpt en als je weet op basis van welke principes je ze als
professional wilt oplossen. Is het bijvoorbeeld echt belangrijk om de inkomens-
samenstelling in een wijk aan te pakken, of wil je vooral dat een wijk veilig is? Dit
is moeilijk en het vraagt lef: je stelt je eigen kennis en aanpak ter discussie en de
conclusie kan zijn dat je fouten hebt gemaakt.
Een (gids)rol voor het IHS in Nederland
Onderwijs voor professionals biedt de mogelijkheid om kennis uit te wisselen en
om te reflecteren: je leert nieuwe dingen en je neemt de tijd om na te gaan wat je
al kunt, waar je vragen hebt en waar je tegen aanloopt en waarom. Het IHS biedt
die kennis aan en faciliteert de reflectie die nodig is om de horizon van zijn cur-
sisten te verbreden. Het heeft een breed en gedegen begrip van het werkveld ste-
delijke ontwikkeling en kent de Nederlandse praktijk. Maar bovenal ligt de kracht
van het IHS in zijn relaties met alumni die wereldwijd uitvliegen om te werken
aan verandering en innovatie. De kennis van (het werk van) al deze professionals
samen is van onschatbare waarde. Het feit dat deze professionals allemaal, door
hun opleiding in Rotterdam, in meer of mindere mate kennis hebben van de
79
Nederlandse situatie, maakt dat zij in staat zijn om op een effectieve manier de
dialoog met Nederlandse professionals aan te gaan.
	 Het aanzwengelen van deze dialoog is dan ook waar het IHS een belangrijke
rol in kan spelen. Door zijn personeel en alumni samen met Nederlandse profes-
sionals aan het werk te zetten. Een mooi vervolg van ‘Balkan in de Polder’ zou
zijn om aan ‘matchmaking’ te doen: IHS-alumni uit bijvoorbeeld Latijns-Amerika
werken samen met Nederlandse professionals aan een case in een intensieve
werkweek. Masterclasses ‘competentie ontwikkeling voor gebiedsontwikkeling
nieuwe stijl’ vormen een onderdeel van de werkweek. In zo’n werkweek wordt
een bepaald gebied nader onder loep genomen. Dit zal een scala aan nieuwe
inzichten opleveren, maar een gedetailleerde oplossing moeten de Nederlandse
professionals zelf formuleren, zoals Besnik Aliaj en Dritan Shutina dat ook heb-
ben gedaan met hun collega’s in Albanië.
1 Een bekend en interessant instrument in de wetgeving is de ZEIS (Zonas Especiais de Interesse
Social): ‘zones met speciale sociale functie’. Binnen een masterplan kan een Braziliaanse stad
gebieden benoemen tot ZEIS. Deze gebieden moeten direct ten gunste van lage inkomensgroepen
ontwikkeld worden. Om dit te kunnen realiseren, gelden er aangepaste regels. In Nederland zou je
dit kunnen vergelijken met regelluwe gebieden. De betrokkenheid van de lokale bevolking staat in
deze aanpak centraal: in de ZEIS-gebieden wonen al mensen en er is al gebouwd. Het is niet de
bedoeling dat het stadsbestuur het gehele gebiedsontwikkelingsproces gaat overnemen, nieuwe
woningen en bedrijfjes worden gewoon volgens particulier initiatief gebouwd. Wel moeten er in het
gebied collectieve voorzieningen worden aangebracht, moet de veiligheid worden gegarandeerd en
eigendomsconflicten beslecht, dát is de taak van de stad. Meer informatie over het statuut is o.a. te
vinden op: http://www.citiesalliance.org/ca/sites/citiesalliance.org/files/CA_Images/
CityStatuteofBrazil_Eng_ForewordandTOC.pdf
2 Proyecto Urbano Integral: ‘geïntegreerd stedelijk project’, met de passende ondertitel: ‘van angst
naar hoop’. IHS-alumnus Francesco Orsini heeft aan dit project gewerkt en heeft in 2008 een publieke
lezing gegeven in een serie ‘Urban Meetings’ georganiseerd door AIR, IABR en IHS in Rotterdam.
3 Ontworpen door de Colombiaanse architect Giancarlo Mazzanti.
4 Banashree Banarjee woont en werk in India. Zij heeft in Rotterdam aan het IHS gestudeerd en is nu
ook als ‘associate staff’ aan het IHS verbonden.
As if it were the last time
subtlemob-project van www.productofcircumstance.com
foto Duncan Speakman
81
Stad, spel, media
Spelenderwijs eigenaar 
worden van je stad
Michiel de Lange
Kan een spelervaring bijdragen aan het betrekken van burgers bij
de ontwikkeling van hun stad? Met de alomtegenwoordigheid van
digitale media drukken game-makers, mediakunstenaars, applicatie-
developers, technologie- en mediabedrijven een stempel op de
stedelijke cultuur, op sociale verbanden tussen stedelingen en zelfs
op de fysieke infrastructuur. In hoeverre bevordert deze tendens het
ontstaan van een gevoel van deeleigenaarschap bij het toenemend
aantal betrokkenen bij stedelijke ontwikkeling?
82
Het leven in de stad is onlosmakelijk verbonden met digitale media. Dankzij de
smartphone sta je altijd in contact met je vrienden en hoef je nooit meer aan
een vreemde de weg te vragen. Veel apps en mobiele devices richten zich op het
personaliseren van de stedelijke ervaring. Ze bieden bovendien oplossingen voor
relatief simpele problemen. Welk Italiaans restaurant in de buurt krijgt goede re-
censies? Waar kan ik parkeren? Dat lijkt wellicht aantrekkelijk. Toch zijn er vraag-
tekens bij te plaatsen. In de stad leven veel verschillende mensen dicht op elkaar.
Om collectieve kwesties aan te pakken, zullen stedelingen niet alleen naast elkaar
maar ook met elkaar moeten zien te leven. Spanningen en conflicten zijn hierbij
onvermijdelijk. Het streven naar een gepersonaliseerde, wrijvingsloze stad met
digitale media staat haaks op het stimuleren van ontmoetingen en het managen
van conflicten. Kunnen diezelfde media helpen om steden leefbaar en levendig te
maken door burgers juist meer te betrekken bij hun stad en medebewoners?
Eigenaarschap rond collectieve stedelijke kwesties
Steden hebben te maken met complexe kwesties op meerdere schaalniveaus.
Sociale rechtvaardigheid, duurzaamheid, water-, voedsel-, en energievoorziening
hebben een mondiaal karakter. Krimpende steden, vergrijzing of leegstand zijn
vaak specifiek lokaal of regionaal. Tussen macro en micro in staan vrijwel alle
steden voor uitdagingen als het versterken van de publieke ruimte, veiligheid,
sociale cohesie en het tegengaan van de kloof tussen (lokale) politiek en burgers.
Zulke kwesties zijn niet het exclusieve ‘eigendom’ van één enkele partij. Ze zijn
noch puur privaat, noch louter een publieke taak, dat wil zeggen uitbesteed aan
één enkele partij. Het zijn ‘commons-kwesties’: complexe kwesties met een ge-
meenschappelijk belang. Betrokken partijen hebben vaak tegengestelde belangen
en er is een spanning tussen korte- en langetermijnbelangen. Er is vaak ook geen
overstemming bij stakeholders over de definitie van het probleem, laat staan
de oplossing. Bovendien herbergt de stad een grote diversiteit aan stakeholders:
lokale overheden en beleidsmakers, woningbouwverenigingen, maatschappe-
lijke organisaties en kennisinstellingen, (lokaal) bedrijfsleven, mediamakers en
kunstenaars die werken in de openbare ruimte en natuurlijk ook andere stads-
bewoners. Om dit soort kwesties aan te pakken, zijn gemeenschappelijke vormen
van organisatie en beheer nodig. Voorwaarde is dat alle betrokken partijen zich
deeleigenaar voelen van het probleem. Dit toe-eigenen gaat dus over een inclusief
eigenaarschap in plaats van een exclusief eigendomsrecht.
Spel en eigenaarschap
Hoe krijgen burgers een gevoel van betrokkenheid bij en verantwoordelijkheid
voor hun leefomgeving en collectieve kwesties? Hoe kunnen we digitale media en
principes uit de digitale cultuur hierbij inzetten? Nieuwe mediaprojecten die ei-
genaarschap proberen te versterken, maken veelvuldig gebruik van spelprincipes.
Dit heeft een goede reden. Games vinden plaats in een door tijd, ruimte en regels
begrensde setting waarbinnen spelers op relatief veilige wijze kunnen experimen-
teren met strategieën en tactieken voor collectieve actie met een onzekere afloop.
Spel is zo een serieuze oefening voor het aanpakken van complexe vraagstukken.
83
Hoe krijg je verschillende partijen en mensen bij elkaar? Hoe betrek je mensen
bij kwesties met een gemeenschappelijk belang? Hoe voorkom je het freerider-
probleem, waarbij mensen zich onttrekken aan collectieve verplichtingen? Hoe
organiseer je de uitwisseling van ideeën? Hoe coördineer je collectieve actie? Hoe
beheers je conflicten? Op ten minste vier verschillende manieren kunnen games
stedelingen betrekken bij hun leefomgeving en bij elkaar.
	 Ten eerste worden games ingezet in het planningsproces van een fysieke
stadsvernieuwing. Een vroeg Nederlands voorbeeld is Baasopzuid.nl, gemaakt
door BBVH architecten in samenwerking met diverse woningbouwcorporaties.
Het spel werd ingezet in het herontwerp van twee oude Rotterdamse wijken. In
dit onlinespel moesten spelers een aantal concrete ontwerpkeuzes maken voor
hun buurt: meer speelplaatsen, meer groen of meer parkeerplekken? Spelers
kregen onmiddellijk de ruimtelijke en financiële consequenties te zien van hun
keuzes. De uitkomsten werden verzameld en doorgestuurd naar de planners.
Door te spelen krijgen bewoners inzicht in de afwegingen binnen complexe
trajecten. Het spel kan complexe situaties vereenvoudigen en een veilige ruimte
creëren waarbinnen spelers kunnen experimenteren met uiteenlopende rollen.
Ditzelfde principe zien we ook terug in het spel Play the City van Ekim Tan, dat in
het eerste deel van deze publicatie levendig beschreven is door Floor Tinga.
	 Ten tweede worden games ingezet om burgers de mogelijkheid te bieden
zelf bestaande stedelijke kwesties aan te pakken. Dit soort Do It Yourself-stedelijk-
heid zien we in het spel Commons the Game (www.commonsthegame.com). In dit
spel kunnen spelers problemen aandragen en moeten ze support van anderen
zien te krijgen om te winnen. Het spelelement moet ervoor zorgen dat mensen
het aandragen en helpen oplossen van problemen als een leuke activiteit gaan
zien. Het spel beoogt een blijvend effect te bereiken buiten het onmiddellijke doel
van het spel (winnen). Voor spelontwerp waarbij een extern doel centraal staat en
dat na afloop van het spel tot gedragsveranderingen moet leiden, hanteert men
de term serious gaming. Het introduceren van spelelementen om alledaagse of
vanzelfsprekende activiteiten ‘op te leuken’, is echter niet onomstreden. Com-
petitie en punten scoren is een nogal simplistische opvatting van spel. Beloning
met punten zou indruisen tegen de intrinsieke motivatie en het plezier van het
spelen zelf. Ook zou het mensen reduceren tot behavioristische wezens die je met
prikkels tot gedragsveranderingen aanzet.
	 Een derde mogelijkheid is het inzetten van games om ontmoetingen te
stimuleren met andere mensen en nieuwe plaatsen. Een voorbeeld is het spel
Koppelkiek van social game-maker Kars Alfrink. Spelers in de Utrechtse wijk Hoog-
raven konden een prijs winnen door opdrachten uit te voeren waarbij ze zichzelf
samen met een ander op de foto moesten zetten in allerlei situaties, bijvoorbeeld
samen met een getal. Deze foto’s werden later getoond bij een buurtcentrum.
Anders dan games met alleen individuele beloningen was dit spel juist expliciet
ontworpen om speelse sociale interacties en serendipiteit te stimuleren. Ook zien
we in dit voorbeeld dat spelsituaties mensen ertoe kunnen aanzetten om façades
van wat geldt als ‘normaal gedrag’ te laten varen en met nieuwe ogen naar de
wereld te kijken.
84
	 Ten slotte, als vierde, kan spel op een kunstzinnige manier worden ingezet
om een poëtisch gevoel van plaats (sense of place) onder stedelingen te versterken.
Een voorbeeld is de reeks subtlemob-projecten van kunstenaar Duncan Speakman.
Speakman verzet zich tegen het idee dat collectieve acties in het publieke domein
noodzakelijkerwijs een ludiek en disruptief karakter moeten hebben, zoals in
flashmobs. In het project As If It Were The Last Time ondergingen deelnemers een
filmische ervaring in de straten van Londen. Zij kregen een mp3 opgestuurd en
een plek en tijd. Ze waren verdeeld in twee teams. Terwijl één team instructies
kreeg om minimale handelingen uit te voeren, luisterde het andere team naar
een soundtrack en beschrijving en werd zo toeschouwer van een filmische scène
op straat. Voor passanten viel dit nauwelijks op.
	 Zulke interventies creëren gedeelde ervaringen. Herinneringen stimuleren
een gevoel van betrokkenheid bij speciale plekken in de stad. Competitieve
elementen (winnaars, beloning, punten) ontbreken volledig. We kunnen in dit
geval beter spreken van play in plaats van games (een onderscheid dat in het Ne-
derlands niet makkelijk te maken is). Zo’n theatrale opvatting van spel veronder-
stelt dat iedereen in het dagelijkse leven voortdurend rollen speelt draagt. Kleine
verschuivingen volstaan om een situatie om te toveren tot een magische ervaring.
De veranderende rol van de ontwerper
Zoals we hebben gezien biedt spel op uiteenlopende manieren een antwoord op
de vraag hoe burgers bij hun leefomgeving en bij elkaar betrokken kunnen raken.
Wat zijn de implicaties voor ontwerpers? Allereerst zien we dat stedelijk ontwerp
zelf niet langer het exclusieve domein is van architecten en planners. Interventies
van game-makers, mediakunstenaars, app developers, technologie- en media-
bedrijven behoren inmiddels evengoed tot stedelijk ontwerp.
	 Ten tweede is specifiek de spelbenadering interessant voor ontwerpers. In
de proloog onderstrepen de auteurs de noodzaak voor een kentering in de Neder-
landse planningscultuur van top-down naar bottom-up. Dat vereist controle uit
handen geven, verantwoordelijkheden delen, ongewisse en ambigue uitkomsten
accepteren en de mogelijkheid van mislukken toelaten. Precies op die punten kan
de spelbenadering waardevolle inzichten bieden. Kenmerkend van games is dat
ze bestaan uit een constituerende regelset, een materiële setting en de handeling
van het spelen. Dit is vergelijkbaar en toch net anders dan programma, ontwerp
en gebruik. Het ligt in de aard van hun werk dat spelontwerpers niet vasthouden
aan modernistische idealen zoals overzicht, controle en exclusief auteurschap.
Als makers kunnen ze van tevoren parameters, situaties en spelobjecten ontwer-
pen. Maar het spel wordt pas geactualiseerd op het moment dat mensen daadwer-
kelijk gaan spelen. Spelers zijn niet louter eindgebruikers, ze participeren in het
spel en zijn daarmee medemakers. Daarbij gaan ze soms met het ontwerp aan de
haal, bijvoorbeeld wanneer ze spelen met de spelregels zelf, speltips uitwisselen,
afgeleide spelvormen bedenken, vals spelen, of verhalen vertellen over hun eigen
spel. Die hoofdrol voor de participant maakt spel tot een buitengewoon rijk con-
ceptueel domein voor experimenten en zelfreflectie door de stedelijke ontwerpers
van de toekomst.
Een zelfgeorganiseerde broedplaats op het voormalige
ADM-terrein in het Westelijk Havengebied in Amsterdam
omstreeks 2005
foto Beitske Boonstra
87
Van participatie naar
zelforganisatie
Over het verschuivende
initiatief voor ruimtelijke
ontwikkeling
Beitske Boonstra
De roep om ‘organische gebiedsontwikkeling’ stelt het vakgebied
van ruimtelijke ontwikkeling en ontwerp voor een aantal grote
uitdagingen. Organische gebiedsontwikkeling staat in de woorden
van de initiatiefnemers van ‘Balkan in de Polder’ voor: ‘Een vorm
van ontwikkelen waarin kleine stappen, bestaande initiatieven,
identiteit, onzekerheid en het onverwachte leidend zijn.’ Nieuw aan
deze benadering is dat het initiatief voor deze kleine stappen niet
langer bij de ontwikkelaars en de plannende overheden ligt, maar bij
de gebruikers van een gebied zelf. Ontwikkelenergie wordt verwacht
van particulieren en kleine partijen. De overheid is minder leidend
en meer afwachtend ten opzichte van de verschillende initiatieven
die in de loop van de tijd ontstaan.
88
Dit impliceert nogal wat! Het betekent immers dat er wordt verwacht dat parti-
culieren en kleine partijen het heft in handen nemen en zichzelf organiseren.
Maar particulieren organiseren zich natuurlijk niet zomaar op het commando
van een planner of ontwerper. Eerder zijn hun initiatieven het gevolg van een
samenkomst van omstandigheden. Een lokale gebeurtenis, een urgent probleem,
een gedeelde wens of belang kan de aanleiding zijn. Mensen vinden elkaar in een
buurt, op internet, via kennissen. Initiatieven ontstaan vanuit de samenleving
zelf, uit netwerken die zowel plaats- als themagebonden kunnen zijn, en onafhan-
kelijk van overheidsinstanties en -processen zijn georganiseerd. Wanneer een ini-
tiatief zich richt op ruimtelijke interventie (opknappen van een gebied, ontwik-
kelen van eigen woon- en werkomgeving) speelt het initiatief wel degelijk een rol
in de ruimtelijke veranderingsprocessen van de stad. Zulke initiatieven, ook wel
zelforganisatie genoemd, zijn sporadisch in Nederland. Vaak blijven ze beperkt
tot eenmalige en kleinschalige experimenten, en de initiatiefnemers hebben een
lange adem nodig. De gang door de gezaghebbende instituties kan lang zijn, een
doorlooptijd voor een initiatief van tien jaar is geen uitzondering, zeker als het
enigszins van de gangbare norm afwijkt. Met andere woorden, zelforganisatie is
een nog onbekend terrein voor de meeste gemeenten en planners, maar zeker ook
voor burgers en ondernemers zelf.
Participatie versus zelforganisatie
Deze onbekendheid met zelforganisatie heeft mijn inziens te maken met het feit
dat wij Nederlandse planners en ontwerpers een instrument hebben dat al vele
jaren de communicatie tussen plannende overheid en de burger/eindgebruiker
structureert, namelijk de participatie. Participatie is gestart eind jaren zestig om
burgers actiever bij het ruimtelijk beleid te betrekken. Ondanks alle vormen die
in de loop van de jaren voor participatie werden gevonden, laat de mogelijkheid
tot daadwerkelijke betrokkenheid nogal wat te wensen over. Overheden bepleiten
weliswaar de betrokkenheid van burgers, maar blijven daarbij vasthouden aan
hun eigen posities. Daarbij zijn ze ook niet altijd even goed in staat om zichzelf
open te stellen voor initiatieven die spontaan vanuit de samenleving zelf ontstaan.
	 Het grote verschil tussen participatie en zelforganisatie is dat bij partici-
patie het initiatief bij de overheid en planners ligt. Zij zijn de centrale actor die
van een afstand bepaalt hoe de stad verder ontwikkeld zal moeten worden. Bij
zelforganisatie kan het initiatief voor ruimtelijke ontwikkelingen overal in de
maatschappij liggen – ongeacht wat de overheid nastreeft of verwacht. Dit zijn
dus vaak initiatieven die vanuit een specifiek (eigen)belang worden ingezet. Met
zelforganisatie in stedelijke ontwikkeling – als alternatief voor participatie – gaat
het dus niet langer om het betrekken van burgers bij beleid, maar om het ruimte
geven aan en betekenisvol verbinden van initiatieven uit de samenleving. En wat
past er beter bij het uitgangspunt van organische gebiedsontwikkeling dan dat?
Een paradigmaverschuiving?
Om voorbij ruim veertig jaar participatieve routines te komen, betekent echter
een enorme verandering in de Nederlandse planningscultuur. Daarnaast zal de
89
situatie waarin de overheid voortdurend de rollen van ontwikkelaar en ordenaar
door elkaar heen gebruikt (in dezelfde projecten) moeten veranderen. De over-
heid kan nog steeds als ontwikkelaar optreden, maar zal dan heldere doelstel-
lingen moeten formulerenen dus geen organische gebiedsontwikkeling moeten
veinzen.
	 In de gevallen dat planners wel organische gebiedsontwikkeling nastreven,
is een visie belangrijk, maar bovenal dat zowel planners als betrokken overheden
adaptief reageren op alles wat er als initiatief uit de samenleving komt. ‘Balkan
in de Polder’ wil deze verschuiving in gang zetten door gebruik te maken van
leerervaringen uit Albanië, waar zich op grote schaal ongeplande stadsuitbreidin-
gen hebben voorgedaan, en heeft deze leerervaringen ingezet in een Nederlandse
casus: de Binckhorst. Dat hiermee belangrijke, maar slechts eerste stappen in
de richting van een organische gebiedsontwikkeling worden gezet, en daarmee
vooral wordt aangetoond hoe groot en hardnekkig de opgave voor de Nederlandse
planning eigenlijk is, wil ik illustreren met de volgende twee kanttekeningen.
De vergelijking
Door de vergelijking te maken met een land waarin een totale afwezigheid van
centrale sturing of een planningssysteem heeft geleid tot organisch gegroeide,
informele stadsdelen, wordt de suggestie gewekt dat organische gebiedsontwik-
keling niet mogelijk is met een strak gereguleerd planningssysteem. Dat hoeft
echter niet zo te zijn. Onderzoek laat zien dat een strak gereguleerd plannings-
systeem organische groei of ‘zelforganisatie’ helemaal niet in de weg hoeft te
staan. Zelforganisatie is namelijk iets anders dan ‘ongepland’: de bewoners en
ondernemers achter een initiatief zijn vanuit hun eigen perspectief wel degelijk
aan het plannen. De rol van de planner bij organische stedenbouw is mijn inziens
niet zozeer een planner die ingrijpt in de ongeplande chaos die ontstaan is uit
een veelvoud van ongeplande initiatieven, als het ware een planner die zichzelf
buiten de maatschappij plaatst en de ontwikkelingen daarin van een afstandje
bekijkt. Het gaat volgens mij veel meer over een planner die bemiddelt, coör-
dineert en afstemt tussen de vele plannende netwerken die tegelijkertijd op één
plek actief zijn, of een planner die werkt in opdracht van een initiatief zelf.
De casus
De ambitie van organische gebiedsontwikkeling is om niet langer het (droom)-
eindbeeld van de overheid of de planner als leidend te nemen. De casus van de
Binckhorst leent zich uitstekend voor deze uitdaging, aangezien de grote ontwik-
kelaars zich uit het gebied terugtrokken en de gemeente zich moest beraden op
de vraag hoe dit gebied te ontwikkelen zonder ontwikkelaars en hun grote geld.
Nu zouden de ondernemers uit het gebied – die eerder grotendeels buiten het
planproces werden gehouden – zelf aan zet zijn, middels organische ontwikke-
ling. Toch lijkt het erop dat de gemeente met de nadrukkelijke wens om het ge-
bied alsnog te ontwikkelen maar dan organisch, opnieuw met eindbeelden werkt.
Zeker als gesproken wordt over het uiteindelijke eindresultaat van organische
gebiedsontwikkeling, namelijk een ‘levendige stedelijke wijk’ met veel ‘informele
90
activiteiten en een diversiteit aan bebouwing’. Echt werken zonder eindbeelden
zou ook kunnen betekenen dat de Binckhorst nog lang kan blijven zoals het nu is
– mochten er geen initiatieven vanuit ondernemers en andere zelforganiserende
netwerken komen.
Opgave voor de toekomst
Ik denk dat de Nederlandse planningspraktijk erg gebaat is bij initiatieven zoals
‘Balkan in de Polder’. Ze tonen immers aan hoe hardnekkig de neigingen van
planners zijn om zichzelf buiten de maatschappij te plaatsen, te denken in
eindbeelden, en terug te vallen op participatieve praktijken. Om tot organische
gebiedsontwikkeling te komen, en ruimte te geven aan zelforganisatie, moeten
we op een andere manier gaan denken. Ruimtelijk beleid en planning zou dan
veel meer moeten vertrouwen op het oplossend vermogen van de maatschappij,
uitgaan van stedelijke ontwikkeling als een gedeelde verantwoordelijkheid van
overheid, markt en burgers. De vele institutionele belemmeringen, werkproces-
sen en routines in het werkveld zelf vormen een grote uitdaging bij het bereiken
van organische gebiedsontwikkeling en zelforganisatie. Niet alleen moeten plan-
ners leren om initiatieven uit de samenleving op waarde te schatten, ook zullen
burgers moeten leren wat de waarde van zelf plannen is, en hoe dit effectief aan
te pakken. Hierover ervaringen uitwisselen, van elkaar leren en gezamenlijk
reflecteren helpt enorm.
Etalage van The People’s Supermarket
foto mermaid99 via Flickr (CC BY-NC-ND 2.0)
93
Bankieren in de wijk: 
creatief en waardevast
Ellen Holleman
In een tijd waarin grootschalige gebiedsontwikkelingen tot stilstand
zijn gekomen door gebrek aan investeringskapitaal en de overheid
zich meer en meer terugtrekt, ontstaan noodgedwongen innovatieve
vormen van samenwerking. Er worden hoopgevende ontwikkelingen
zichtbaar: er lijkt meer ruimte te ontstaan voor zelforganiserende
sociale systemen die gebaseerd zijn op vertrouwen. Wereldwijd
wordt in theorie en praktijk gewerkt aan de ontwikkeling van
alternatieve economische systemen die lokale gemeenschappen
versterken en veerkrachtiger maken. De verschillende modellen
hebben als overeenkomst dat ze anders denken over economisch en
sociaal kapitaal en appelleren aan gemeenschapszin en
wederkerigheid. Wat zijn inspirerende, kansrijke modellen en zijn
deze als tools ook te gebruiken binnen eenentwintigste-eeuwse
vormen van gebiedsontwikkeling? Een verkenning van lokale
munteenheden, timebanking en coöperaties nieuwe stijl.
94
In onze samenleving heeft het systeem van door de rechtstaat georganiseerd ver-
trouwen langzaam maar zeker plaatsgemaakt voor een systeem van economisch
georganiseerd wantrouwen. In een scherp artikel beschrijft Dorien Pessers dat het
publieke nog altijd een zaak van de politiek is. Maar als het er om gaat hoe de
publieke belangen moeten worden behartigd, vertrouwt de overheid te veel op
de markt. Op deze manier stimuleert de overheid het wantrouwen van de burger.
Pessers: ‘Elke samenleving kent grosso modo twee grote morele registers, beide
gebaseerd op het wederkerigheidsbeginsel, maar in uiteenlopende varianten.
Reciprociteit is de moraal van de duurzame bindingen en de solidariteit (...)
waarin over en weer onbepaalde verplichtingen worden nagekomen in het ver-
trouwen dat te zijner tijd verevend zal worden. Vertrouwen is hier het sleutelbe-
grip. Mutualiteit daarentegen is de moraal van de kortstondige bindingen van de
markt, waarin tussen vreemden naar tijd en inhoud contractueel strikt bepaalde
prestaties worden geleverd. Hier is wantrouwen het sleutelbegrip.’1
	 Deze maatschappelijke verschuiving, van vertrouwen naar wantrouwen,
heeft ook grote gevolgen voor de gebiedsontwikkeling, waar het marktdenken
vanaf eind jaren tachtig leidend is geworden en de burger steeds meer als klant en
consument werd gezien. De heersende economische werkelijkheid leidt er ook in
de gebiedsontwikkeling toe dat een wanprestatie meer (economische) winst kan
opleveren dan het nakomen van een contract of sociale doelstelling. Zo kan het
gebeuren dat de sloop van een gebouw (of soms hele buurten) volgens een wonder-
lijke, onnavolgbare boekhoudkundige logica meer profijt oplevert dan het behoud
en hergebruik van datzelfde gebouw. Ondanks alle sociale onrust en problemen
die daarmee gepaard gaan. Met name in de gebiedsontwikkeling is zichtbaar hoe
niet alleen het wantrouwen van de burger is gestimuleerd, maar ook de passiviteit
van de consument die verwacht dat, als onderdeel van het afgesloten contract, de
overheid of marktpartij alle voorkomende problemen zal oplossen.
A city is not a tree 2
Een stad is geen boom, bestaande uit enkelvoudige vertakkingen die elkaar niet
kruisen. Een stad is een netwerk opgebouwd uit meervoudige relaties tussen
verschillende functies. Het bestaat uit ingewikkelde systemen van fijnmazige
structuren die elkaar kruisen én overlappen, waarbij functies en diensten elkaar
constant wederzijds steun geven. Jane Jacobs beschrijft dit ook haarfijn en stelt
dat mislukte stedelijke gebieden meestal gebieden zijn waar dit soort ingewik-
kelde wederzijdse ondersteuning ontbreekt.3 Zij gaat daarbij uit van het principe
van wederkerigheid dat tussen organismen bestaat: de een voedt zich met de an-
der of dient juist als omgeving voor de ander. Als er goed gebruik gemaakt wordt
van die wederkerigheid, winnen wijken aan veerkracht en kan de waarde die er
gecreëerd wordt zichzelf versterken.
	 Hierop zijn ook deels de principes gebaseerd die de New Economics Foundation
(NEF) propageert in haar Ten Steps to Save the Cities.4 Kort samengevat adviseert
de NEF om lokale economieën te herstellen door het dichten van de lekken die
ervoor zorgen dat geld uit buurten wegvloeit. In andere woorden: zorg dat geld
en (menselijk) kapitaal zo veel mogelijk blijven circuleren binnen een buurt. Dit
Balkan in de Polder, naar organische gebiedsontwikkeling in Nederland?
Balkan in de Polder, naar organische gebiedsontwikkeling in Nederland?
Balkan in de Polder, naar organische gebiedsontwikkeling in Nederland?
Balkan in de Polder, naar organische gebiedsontwikkeling in Nederland?
Balkan in de Polder, naar organische gebiedsontwikkeling in Nederland?
Balkan in de Polder, naar organische gebiedsontwikkeling in Nederland?
Balkan in de Polder, naar organische gebiedsontwikkeling in Nederland?
Balkan in de Polder, naar organische gebiedsontwikkeling in Nederland?
Balkan in de Polder, naar organische gebiedsontwikkeling in Nederland?
Balkan in de Polder, naar organische gebiedsontwikkeling in Nederland?
Balkan in de Polder, naar organische gebiedsontwikkeling in Nederland?
Balkan in de Polder, naar organische gebiedsontwikkeling in Nederland?
Balkan in de Polder, naar organische gebiedsontwikkeling in Nederland?
Balkan in de Polder, naar organische gebiedsontwikkeling in Nederland?
Balkan in de Polder, naar organische gebiedsontwikkeling in Nederland?
Balkan in de Polder, naar organische gebiedsontwikkeling in Nederland?
Balkan in de Polder, naar organische gebiedsontwikkeling in Nederland?
Balkan in de Polder, naar organische gebiedsontwikkeling in Nederland?
Balkan in de Polder, naar organische gebiedsontwikkeling in Nederland?
Balkan in de Polder, naar organische gebiedsontwikkeling in Nederland?
Balkan in de Polder, naar organische gebiedsontwikkeling in Nederland?
Balkan in de Polder, naar organische gebiedsontwikkeling in Nederland?
Balkan in de Polder, naar organische gebiedsontwikkeling in Nederland?
Balkan in de Polder, naar organische gebiedsontwikkeling in Nederland?
Balkan in de Polder, naar organische gebiedsontwikkeling in Nederland?
Balkan in de Polder, naar organische gebiedsontwikkeling in Nederland?

More Related Content

Similar to Balkan in de Polder, naar organische gebiedsontwikkeling in Nederland?

Portfolio Islant atelier voor stedebouw inleiding
Portfolio Islant atelier voor stedebouw inleidingPortfolio Islant atelier voor stedebouw inleiding
Portfolio Islant atelier voor stedebouw inleidingRemco Reijke
 
interview Rijksbouwmeester Van Dongen
interview Rijksbouwmeester Van Dongeninterview Rijksbouwmeester Van Dongen
interview Rijksbouwmeester Van DongenKarl Bijsterveld
 
SRE Woonvisie - Expertmeeting 4: Hans Mommaas (VROM-raad)
SRE Woonvisie - Expertmeeting 4: Hans Mommaas (VROM-raad)SRE Woonvisie - Expertmeeting 4: Hans Mommaas (VROM-raad)
SRE Woonvisie - Expertmeeting 4: Hans Mommaas (VROM-raad)INBO
 
2009.11.19 Kennisdag Kv Stipo
2009.11.19 Kennisdag Kv Stipo2009.11.19 Kennisdag Kv Stipo
2009.11.19 Kennisdag Kv StipoStipo
 
Broedplaatsen in de Binckhorst; Een onderzoek naar het ontstaan van kruisbest...
Broedplaatsen in de Binckhorst; Een onderzoek naar het ontstaan van kruisbest...Broedplaatsen in de Binckhorst; Een onderzoek naar het ontstaan van kruisbest...
Broedplaatsen in de Binckhorst; Een onderzoek naar het ontstaan van kruisbest...Ben Endstra
 
Ambitiedocument Coenen En Asselbergs
Ambitiedocument Coenen En AsselbergsAmbitiedocument Coenen En Asselbergs
Ambitiedocument Coenen En Asselbergsarnekeuning.nl
 
Governance van milieuvraagstukken
Governance van milieuvraagstukken Governance van milieuvraagstukken
Governance van milieuvraagstukken Gert Vandermosten
 
Werelddag van de Stedenbouw 2014. Ruimte Vlaanderen. Partner in gebiedsontwik...
Werelddag van de Stedenbouw 2014. Ruimte Vlaanderen. Partner in gebiedsontwik...Werelddag van de Stedenbouw 2014. Ruimte Vlaanderen. Partner in gebiedsontwik...
Werelddag van de Stedenbouw 2014. Ruimte Vlaanderen. Partner in gebiedsontwik...Els Brouwers
 
Neprom jurryrapport 2013 - Strijp-S
Neprom jurryrapport 2013 - Strijp-SNeprom jurryrapport 2013 - Strijp-S
Neprom jurryrapport 2013 - Strijp-SSint Trudo
 
Groep 2 - Provincie Zuid-Holland verbonden, een nieuwe rol voor provincie en ...
Groep 2 - Provincie Zuid-Holland verbonden, een nieuwe rol voor provincie en ...Groep 2 - Provincie Zuid-Holland verbonden, een nieuwe rol voor provincie en ...
Groep 2 - Provincie Zuid-Holland verbonden, een nieuwe rol voor provincie en ...Wendolijn Beukers
 
Leegstand als kans voor cultuur - verslag
Leegstand als kans voor cultuur - verslagLeegstand als kans voor cultuur - verslag
Leegstand als kans voor cultuur - verslagFrederiek Dijkstra
 
Werelddag van de Stedenbouw 2014. Innovatielab voor gebiedsontwikkeling. Phil...
Werelddag van de Stedenbouw 2014. Innovatielab voor gebiedsontwikkeling. Phil...Werelddag van de Stedenbouw 2014. Innovatielab voor gebiedsontwikkeling. Phil...
Werelddag van de Stedenbouw 2014. Innovatielab voor gebiedsontwikkeling. Phil...Els Brouwers
 
Agenda Ruimte voor de Stad-LowRes
Agenda Ruimte voor de Stad-LowResAgenda Ruimte voor de Stad-LowRes
Agenda Ruimte voor de Stad-LowResRachella Sahtoe
 
Gebiedsontwikkeling voor het echie
Gebiedsontwikkeling voor het echieGebiedsontwikkeling voor het echie
Gebiedsontwikkeling voor het echieWigger Verschoor
 
Verkiezingsprogramma vvd ps 2019
Verkiezingsprogramma vvd ps 2019Verkiezingsprogramma vvd ps 2019
Verkiezingsprogramma vvd ps 2019Ron Mazer
 
Veranderende Verdichting (02-07-2010)
Veranderende Verdichting (02-07-2010)Veranderende Verdichting (02-07-2010)
Veranderende Verdichting (02-07-2010)Joeri Nortier
 
FokusModerneStad_April2016
FokusModerneStad_April2016FokusModerneStad_April2016
FokusModerneStad_April2016Yannick Depr
 
Gebiedstransformatie is mensenwerk
Gebiedstransformatie is mensenwerkGebiedstransformatie is mensenwerk
Gebiedstransformatie is mensenwerkMath Feijen
 

Similar to Balkan in de Polder, naar organische gebiedsontwikkeling in Nederland? (20)

Portfolio Islant atelier voor stedebouw inleiding
Portfolio Islant atelier voor stedebouw inleidingPortfolio Islant atelier voor stedebouw inleiding
Portfolio Islant atelier voor stedebouw inleiding
 
interview Rijksbouwmeester Van Dongen
interview Rijksbouwmeester Van Dongeninterview Rijksbouwmeester Van Dongen
interview Rijksbouwmeester Van Dongen
 
SRE Woonvisie - Expertmeeting 4: Hans Mommaas (VROM-raad)
SRE Woonvisie - Expertmeeting 4: Hans Mommaas (VROM-raad)SRE Woonvisie - Expertmeeting 4: Hans Mommaas (VROM-raad)
SRE Woonvisie - Expertmeeting 4: Hans Mommaas (VROM-raad)
 
2009.11.19 Kennisdag Kv Stipo
2009.11.19 Kennisdag Kv Stipo2009.11.19 Kennisdag Kv Stipo
2009.11.19 Kennisdag Kv Stipo
 
Broedplaatsen in de Binckhorst; Een onderzoek naar het ontstaan van kruisbest...
Broedplaatsen in de Binckhorst; Een onderzoek naar het ontstaan van kruisbest...Broedplaatsen in de Binckhorst; Een onderzoek naar het ontstaan van kruisbest...
Broedplaatsen in de Binckhorst; Een onderzoek naar het ontstaan van kruisbest...
 
Ambitiedocument Coenen En Asselbergs
Ambitiedocument Coenen En AsselbergsAmbitiedocument Coenen En Asselbergs
Ambitiedocument Coenen En Asselbergs
 
Governance van milieuvraagstukken
Governance van milieuvraagstukken Governance van milieuvraagstukken
Governance van milieuvraagstukken
 
Werelddag van de Stedenbouw 2014. Ruimte Vlaanderen. Partner in gebiedsontwik...
Werelddag van de Stedenbouw 2014. Ruimte Vlaanderen. Partner in gebiedsontwik...Werelddag van de Stedenbouw 2014. Ruimte Vlaanderen. Partner in gebiedsontwik...
Werelddag van de Stedenbouw 2014. Ruimte Vlaanderen. Partner in gebiedsontwik...
 
Pdf Placemakers
Pdf PlacemakersPdf Placemakers
Pdf Placemakers
 
Neprom jurryrapport 2013 - Strijp-S
Neprom jurryrapport 2013 - Strijp-SNeprom jurryrapport 2013 - Strijp-S
Neprom jurryrapport 2013 - Strijp-S
 
Groep 2 - Provincie Zuid-Holland verbonden, een nieuwe rol voor provincie en ...
Groep 2 - Provincie Zuid-Holland verbonden, een nieuwe rol voor provincie en ...Groep 2 - Provincie Zuid-Holland verbonden, een nieuwe rol voor provincie en ...
Groep 2 - Provincie Zuid-Holland verbonden, een nieuwe rol voor provincie en ...
 
Leegstand als kans voor cultuur - verslag
Leegstand als kans voor cultuur - verslagLeegstand als kans voor cultuur - verslag
Leegstand als kans voor cultuur - verslag
 
Werelddag van de Stedenbouw 2014. Innovatielab voor gebiedsontwikkeling. Phil...
Werelddag van de Stedenbouw 2014. Innovatielab voor gebiedsontwikkeling. Phil...Werelddag van de Stedenbouw 2014. Innovatielab voor gebiedsontwikkeling. Phil...
Werelddag van de Stedenbouw 2014. Innovatielab voor gebiedsontwikkeling. Phil...
 
Agenda Ruimte voor de Stad-LowRes
Agenda Ruimte voor de Stad-LowResAgenda Ruimte voor de Stad-LowRes
Agenda Ruimte voor de Stad-LowRes
 
Urbanos pr-short
Urbanos pr-shortUrbanos pr-short
Urbanos pr-short
 
Gebiedsontwikkeling voor het echie
Gebiedsontwikkeling voor het echieGebiedsontwikkeling voor het echie
Gebiedsontwikkeling voor het echie
 
Verkiezingsprogramma vvd ps 2019
Verkiezingsprogramma vvd ps 2019Verkiezingsprogramma vvd ps 2019
Verkiezingsprogramma vvd ps 2019
 
Veranderende Verdichting (02-07-2010)
Veranderende Verdichting (02-07-2010)Veranderende Verdichting (02-07-2010)
Veranderende Verdichting (02-07-2010)
 
FokusModerneStad_April2016
FokusModerneStad_April2016FokusModerneStad_April2016
FokusModerneStad_April2016
 
Gebiedstransformatie is mensenwerk
Gebiedstransformatie is mensenwerkGebiedstransformatie is mensenwerk
Gebiedstransformatie is mensenwerk
 

Balkan in de Polder, naar organische gebiedsontwikkeling in Nederland?

  • 1. Balkan in de Polder Naar organische gebiedsontwikkeling in Nederland? Ellen Holleman, Robert-Jan de Kort en Sabrina Lindemann (red.)
  • 2. 2
  • 3. 3 Balkan in de Polder Naar organische gebiedsontwikkeling in Nederland? Ellen Holleman, Robert-Jan de Kort en Sabrina Lindemann (red.)
  • 4.
  • 5. 5 Introductie Play the City Area development in a pressure cooker Floor Tinga The case of Co-PLAN and POLIS University Besnik Aliaj Five conditions for organic area development in the Netherlands Besnik Aliaj & Dritan Shutina A seed, some soil and the sun A conversation on the organic in area development Ellen Holleman & Robert-Jan de Kort Balkan en de polder Su Tomesen  De kracht van omgekeerde ontwikkelingshulp Saskia Ruijsink Stad, spel, media Spelenderwijs eigenaar worden van je stad Michiel de Lange Van participatie naar zelforganisatie Over het verschuivende initiatief voor ruimtelijke ontwikkeling Beitske Boonstra Bankieren in de wijk: creatief en waardevast Ellen Holleman De ontwikkelkracht van tijdelijk (ruimte)gebruik Organische gebiedsontwikkeling is allang begonnen Sabrina Lindemann & Iris Schutten Reflectie David Hamers Nawoord Christine Lindo Balkan en de polder: fotobijschriften Personalia Colofon inhoud 05 11 15 19 31 37 71 79 85 91 97 105 109 110 112 115
  • 6.
  • 7. 7 introductie Recent zond de VPRO de documentairereeks Nederland van boven uit. De serie laat, veelal vanuit een helikopter, zien hoe Nederland functioneert. Ons land leent zich daar geweldig voor. Het is namelijk dezelfde helikopterview van waaruit Nederland de afgelopen eeuwen is ontwikkeld. Alles is gedegen van bovenaf gepland en gestructureerd. Aan de hand van thema’s als handel, wonen en vrije tijd ziet de kijker Nederland als een soepel lopend uurwerk. Wat onzichtbaar blijft is de hoogst onzekere situatie van toekomstige ontwikkelingen van Nederland en van de factoren die onze steden en dorpen vormen. Vanuit de helikopter is niet te zien dat de bouwrijp gemaakte velden voorlopig niet volgebouwd zullen worden of hoe commerciële gebieden zijn stilgevallen door onzekerheid over toekomstige ontwikkelingen. Neem de Binckhorst in Den Haag. Een helikopterview leidde ertoe dat dit bedrijventerrein in 2005 werd bestempeld als toekomstig woongebied. Het gebied ligt zo centraal dat het ideaal leek om woongebied te worden. De hui- dige bestemming als bedrijventerrein kan veel beter naar een perifere locatie verplaatst worden, zo was de redenering. Voor het gebied werden grootse plannen gemaakt. Dit leidde tot grote verontwaardiging onder de gebruikers en bewoners die naar hun mening te weinig inbreng in de plannen hadden gehad. De economische crisis legde bijna alle grote ontwikkelingen in de Binckhorst stil en het ziet er niet naar uit dat de functionele reshuffle in de nabije toekomst tot stand gaat komen. Hetzelfde geldt voor talloze gebieden in Nederland. Een realiteit die vraagt om een andere manier van plannen. Maar hoe? Nederland van boven krijgt diepte als geschakeld wordt tussen het indruk- wekkende helikopterstandpunt en het alledaagse maaiveld. Hier wordt de discrepantie tussen deze twee standpunten zichtbaar, maar ook de relevantie van de wisselwerking tussen top-down en bottom-up. Zo blijkt dat ogenschijnlijke chaos controleerbaar is en dat schijnbare controleerbaarheid altijd bedreigd kan worden. In een auto lijkt de file eindeloos. Vanuit de helikopter is te zien hoe files eigenlijk altijd meevallen. Andersom blijken de vanuit de helikopter bezien strakke en sterke graswallen om de oliesilo’s in het Rotterdamse havengebied ondermijnd te worden door de holen die konijnen erin graven. Een jager is daar- om continu bezig om de konijnen uit te roeien. Binnen gebiedsontwikkeling is het gecombineerd werken vanuit het helikopterstandpunt en vanaf het maaiveld minder vanzelfsprekend. Het is vaak het één of het ander. In Nederland bestaat, mede door economische voorspoed, een sterke cul- tuur van plannen van bovenaf. De huidige economische situatie heeft ertoe geleid dat beleidsmakers genoodzaakt zijn de helikopter in het geheel te laten staan om vanaf het maaiveld nieuwe, meer kleinschalige, gebiedsontwikkelingen
  • 8. 8 in gang te zetten. Dit gebeurt onder de noemer organische gebiedsontwik- keling, oftewel stedelijke transformatie zonder eindbeeld. Dit wordt opgevat als een vorm van ontwikkelen waarin kleine stappen, bestaande initiatieven, identiteit, onzekerheid en het onverwachte leidend zijn. Organische gebieds- ontwikkeling levert naar men hoopt een spontane stad met veel informele activiteit en een diversiteit aan bebouwing op. Maar vooral wordt het initiatief neergelegd bij de gebruikers van het gebied. Als deze benadering wordt doorgezet, betekent dit een paradigmaverschui- ving voor de Nederlandse planningscultuur. Zover is het echter nog lang niet. De ontwikkelingsenergie die nu wordt gevraagd van particulieren of kleinere par- tijen, is onbekend terrein voor de meeste gemeenten. Daarbij, zijn Nederlandse planningsprofessionals wel klaar voor het loslaten van eindbeelden? Is het wel denkbaar dat we bottom-up-ontwikkelingen toelaten en pas in tweede instantie gaan plannen en structureren? Is het mogelijk om voor organische gebiedsont- wikkeling in Nederland een ander antwoord te formuleren dan het negentiende- eeuwse model van stadsontwikkeling waarbij de overheid de infrastructuur aanlegt en de particuliere sector de kavels invult? Voor alles dient te worden opgemerkt dat organische gebiedsontwikkeling en andere ‘nieuwe’ vormen van planning weliswaar voortkomen uit een directe, door de economische crisis ingegeven actualiteit, maar dat redenen voor de noodzaak ervan dieper liggen. Een nieuwe attitude met betrekking tot planning is daarmee niet enkel nodig om op korte termijn oplossingen te vinden voor acute problemen, maar vooral om een nieuw fundament te vormen voor een planningscultuur die kan omgaan met de opgave om onze steden af te stemmen op een veranderende (economische) wereld. In het licht van het denken over meer organische manieren om gebieden te ontwikkelen, vinden wij het relevant om de vraag te stellen hoe gebieden tegelij- kertijd vanaf het maaiveld en vanuit de (spreekwoordelijke) helikopter kunnen worden ontwikkeld. Een deel van het antwoord op die vraag vonden wij door over de eigen landsgrens heen te kijken naar plekken die diametraal tegenover Nederland lijken te staan: regio’s waar financiering niet vanzelfsprekend beschik- baar en zelforganisatie een noodzaak is. Gebieden waar een planningscultuur is ontstaan die omgaat met deze aspecten en die erin slaagt enige orde aan te brengen in de ogenschijnlijke chaos, zonder de illusie te hebben alles te kun- nen sturen. Een planningscultuur die in staat is om het bestaande op waarde te schatten, voort te bouwen op kleinschalige initiatieven en om strategische visie te vertalen in lokaal ondersteunde en gefinancierde en actieplannen. Wij hebben tijdens de studiereis ‘What’s up what’s down. Cultural catalysts in Urban Space’ van het Fonds BKVB in 2010 zo’n plek bezocht: Albanië. Sinds de omwenteling van het land begin jaren negentig is de non-gouvernementele organisatie Co-PLAN de drijvende kracht achter de hervorming van de Albanese planningscultuur. Deze hervorming was nodig om de talrijke spontaan ontstane illegale stadsdelen te structureren tot meer formele onderdelen van de stad. Co-PLAN is opgericht met behulp van Nederlandse middelen, kennis en exper- tise, waarmee dus de polder zijn intrede deed in de Balkan. De behendigheid
  • 9. 9 van Co-PLAN zit ’m vooral in de manier waarop de organisatie zowel bottom-up als top-down opereert en daarmee tegelijkertijd in de helikopter zit en tussen de gebouwen staat. Co-PLAN combineerde onze kennis van (top-down)gebieds- ontwikkeling met een geheel eigen bottom-up-aanpak, wat leidde tot een rijke en effectieve werkwijze. De planningscultuur in Albanië heeft zich de laatste twee decennia van anarchie naar een (op zijn minst) evenwichtiger balans tussen private energie en publieke sturing bewogen. In Nederland is een omgekeerde tendens waarneem- baar, namelijk een waarbij de overheid en de planners, noodgedwongen, met de gedachte spelen om bij gebiedsontwikkeling de teugels te laten vieren ten faveure van private initiatieven. Beide planningspraktijken bewegen derhalve naar elkaar toe en vinden daardoor ergens een vruchtbaar equilibrium. De vraag hoe dit equilibrium in elkaar steekt, is zowel voor de Albanese als de Neder- landse praktijk relevant. Waar de koerswijziging van de ruimtelijke ordening in Nederland vraagt om een cultuurverandering, daar werken Besnik Aliaj en Dritan Shutina, de oprichters van Co-PLAN, al twintig jaar aan de progressieve her- vorming van de ruimtelijke ordening van hun land. Hun mindset gaat uit van het vernieuwen van rollen en posities binnen hun beroepspraktijk. Aliaj en Shutina leken ons daarom de aangewezen deskundigen om de Nederlandse situatie te beschouwen en een advies te formuleren omtrent de noodzakelijke koerswijzi- ging van de ruimtelijke ordening, als ware het omgekeerde ontwikkelingshulp: laat nu dus de Balkan zijn intrede doen in de polder. Begin oktober 2011 nodigden wij Besnik Aliaj en Dritan Shutina uit in Den Haag voor een driedaagse expertmeeting met de titel ‘Organische gebiedsont- wikkeling: Balkan in de Polder?’. Na de excursies en gesprekken reflecteerden Aliaj en Shutina met verscheidene betrokkenen op de Nederlandse situatie. Speciaal voor een intensieve en actieve uitwisseling van kennis ontwikkelde onderzoeker Ekim Tan het spel Play the City: Binckhorst versus Balkan. Hiervoor kwamen vele spelers bijeen rondom een grote maquette van het gebied en werden twee scenario’s voor gebiedsontwikkeling in de Binckhorst uitgespeeld. Tot slot stelden Aliaj en Shutina hun diagnose tijdens een speciale internatio- nale editie van het Binckcafé, georganiseerd in samenwerking met Stroom Den Haag, middels vijf kernachtige statements over onder meer de rol van overheid, onderwijs en planners. In een uitvoerig interview gingen Aliaj en Shutina verder in op hun stellingname. De uitkomsten van de expertmeeting vormen de openings- zet van dit cahier. Zowel het interview als de statements en het spel zijn in de Engelse taal opgenomen. In het tweede deel van dit cahier, dat Nederlandstalig is, reflecteert een aantal in Nederland werkzame professionals die vanuit verschillende disciplines bij gebiedsontwikkeling betrokken zijn op de door Aliaj en Shutina gestelde voorwaarden voor organische gebiedsontwikkeling. De auteurs formuleren hun persoonlijke antwoorden op de vraag of de voorwaarden hout snijden of juist wringen met de Nederlandse praktijk. De focus ligt vooral op de suggesties die de oprichters van Co-PLAN doen voor de rol van de overheid en de rol van planners ten aanzien van het accommoderen van private en meer kleinschalige
  • 10. 10 ontwikkelenergie. Kaderstellende onderwerpen die in relatie tot de statements nadere beschouwing verdienen zijn: internationale kennisdeling, zelforganisatie en alternatieve economieën. Meer concreet komen vragen aan de orde als: Hoe is kennis van internationale planningspraktijken te koppelen aan de opleiding van Nederlandse planners? Wie of wat staat een exponentiële groei van particulier initiatief in de gebiedsontwikkeling in de weg? Kunnen alternatieve economische modellen gebiedsontwikkeling aanwakkeren? Tevens komen twee onderwerpen uit de planningspraktijk aan bod. Tijdelijk gebruik en ‘serious gaming’ zijn geen nieuwe onderwerpen, maar in het licht van dit cahier werpen ze relevante kwesties op. Hoe kan, beredeneerd vanuit reeds opgedane ervaring, tijdelijk (ruimte)gebruik worden tot een volwaardig middel om gebieden (mede) te ontwikkelen? Verschaft serious gaming, zoals bijvoor- beeld de Play the City games van Ekim Tan, de stedenbouwkundige een nieuwe rol als initiator/spelleider en is het een geschikt medium voor betrokkenen en externe experts? Waar de inzichten van de professionals een brug slaan tussen de blik van buiten en de Nederlandse praktijk, daar geven deze laatste onderwerpen aan dat organische gebiedsontwikkeling conform de voorwaarden van Co-PLAN, zij het gefragmenteerd, al kleine wortels heeft in de Nederlandse planningsprak- tijk. Deze worden benoemd, alsmede de manieren waarop deze wortels zouden moeten aantakken op meer formele structuren. De aangehaalde ervaringen werken daarom tegelijkertijd bemoedigend en aansporend. Dit cahier beoogt geenszins een volledig antwoord te geven op de vraag hoe organische gebiedsontwikkeling onderdeel kan worden van de Nederlandse planningscultuur. Daarvoor is deze vraag te omvattend en dienen de aangehaal- de begrippen uitvoeriger uitgediept te worden. Deze publicatie vult een lacune in het debat over organische gebiedsontwikkeling door relevante buitenlandse experts te laten reflecteren op onze situatie en deze reflectie, of aanbeveling, als uitgangspunt te nemen voor verder debat, kennisontwikkeling en vooral: concrete acties. Werkgroep Balkan in de Polder Ellen Holleman ontwerper/beeldend kunstenaar; Robert-Jan de Kort architect; Tilmann Meyer-Faje beeldend kunstenaar; Sabrina Lindemann kunstenaar/ urban curator; Su Tomesen beeldend kunstenaar en regisseur; Edwin Verdurmen architect, cultureel ondernemer
  • 11.
  • 12. 12 Play the City games provide a common interface for professionals, stakeholders and citizens. Carefully modeling interaction of engaged players and their powers, the games can provide real-time input for new plans, and evolve existing plans. Usual and unusual suspects of an urban design process, like entrepreneurs, active end users with plans as well as policy makers, designers, planners, housing corporations, developers and investors, are gathered to generate realistic future scenarios. By role playing and following simple rules adapted from reality, they evolve future scenarios. These are based on negotiating, collaborating as well as conflict. Play the City games are based on real urban questions. The game can simulate an urban block, network of public squares, a neighborhood, a city or an urban region. During the course of the game, players work toward different 3D solutions, meanwhile real governance rules frame the gameplay. Regular polls and voting help in raising the quality of different spatial solutions. Vote ranking is visible to everyone, giving a clear picture of what are the most and least valued solutions. Play the City: Binckhorst versus Balkan ontwikkeld door Ekim Tan, The Responsive City, Den Haag, 25/10/2011 VideostillsenfotografieSuTomesen
  • 13. 13 ‘We have ambitious plans for this location’, says the Mayor of the Hague solemnly, as he gestures towards a giant model of the Binckhorst business park. ‘What the precise details are, I don’t know. I’ll leave that to you.’ The Mayor is addressing a score of profes- sionals who are in a position to determine the precise details of the future of de Binckhorst. What is more, the Mayor has been inspired by the organic area development of the Albanian capital, Tirana. There is only one drawback note to the fairytale that the politician is outlining: the money has run out. For a town council that is in dire financial straits, the creative abilities of those present are crucial. The Mayor is hopeful. He closes his speech with a smile: ‘My advice to you is to build the Binckhorst using crowd funding and crowd building. You’ve got five minutes to develop the Binckhorst up to and including 2012.’ Play the Binckhorst The situation described above is a short extract from the game Play the City, that was played on 25 October 2011 in the Binckhorst district of the Hague in the Netherlands. The game, devel- oped by town planning researcher Ekim Tan, offers residents, leaders and other stakeholders in town planning a way of coming together in dialogue with each other. Inspired by the classic role playing game, all participants are appointed key functions from area planning. These vary from project developer, politician, small businessman, town planner, resident or activist. The model of the area functions as a game board on which the participants can test their plans in situ. Each game lasts five minutes, which is equivalent to one year of development. In short: it’s environmental development in a pressure cooker. Play the City has been divided into two rounds specially for the session in the Binck- horst. The first round is devoted to organic area development following the ‘Albanian model’. This model has pretty loose reins when it comes to rules and regulations and organic development is central. The players have no restrictions except that they must be able to negotiate with each other. In the second round the roles are reversed and the ‘Dutch situation’ leads. Green belt and sound pollution buffer zones are therefore prom- inent in the scale model in which the players wish to build their own living and work spaces. This game is an experiment aimed at finding out which qualities the different models have, but also what the drawbacks are. The Hague city council has expressed a wish to develop Binck- horst organically over the coming years, whilst at the same time they have plans for a big infrastruc- ture project – the Rotterdamsebaan link road. The conflict of interests between wanting to facilitate spontaneous initiatives on the one hand, and the completion of a large-scale infrastructure project on the other seems worth exploring with the help of Play the City. This serious game can provide insight into how to proceed with this situ- ation. Do It Yourself As soon as the signal to begin is given, the play- ers crowd round the table which has been placed Play the city: Area development in a pressure cooker Floor Tinga
  • 14. 14 next to the model. The table contains piles of coloured blocks representing houses, offices, restaurants, creative companies, social services and green spaces. The idea is to introduce these elements between the existing development in the Binckhorst, which is currently characterised by (empty) offices, motor repairs and graphic indus- tries. While the rules of the game are still being repeated out loud like a mantra by some players, most quickly make their way over to the model to try out their ideas for developing the area. ‘You should come and join me. Then you’ll be able to build bigger’, says a woman to a couple of residents and small businessmen who are standing looking rather lost next to the model. As spokesperson for the Private Customer Collective (CPO) she is actively seeking others to collaborate with. It works. In next to no time a large group has formed around an empty industrial building. With their ‘do-it-yourself’ mentality, the players soon revision the site as residential units and creative companies. In other parts of the area ‘parasite homes’ suddenly appear on the roofs of office buildings. The resident who is responsible for this illegal development defends his approach thus: ‘If the council tolerates me in the first round, I’ll expand the number of houses slowly and become legal of my own accord.’ It’s a method that seems to bear fruit, because after a number of go’s this resident has increased the number of apartments and attracted some fellow players to move in to his development. The lack of money doesn’t hin- der the lust to build for a moment, while the lack of rules and regulations seems to egg the players on even more. After every five minutes, which is equivalent to one year’s development, the game is stopped to analyse what the key changes are. At these junctures the Mayor can use his power of veto to sweep existing projects from the board. The acti- vist also has the same power, but with the proviso that s/he must find at least five other players to support her/his veto. There are even a number of voting rounds built in in which the participants can embrace new developments or alternatively vote them out. This not only throws relationships into sharp relief during the game, but is also a way of seeing which plans have a chance of suc- ceeding in reality. As the round progresses in years, the devel- opment of the area also grows with the addition of housing and businesses, many of which re-use existing buildings. In this way the available space is used extremely efficiently. Even after 15 min- utes of play, one can see that the area is bursting with housing alongside the water, creative clusters and green parks. Living in the Binckhorst isn’t so bad at all. Big, bigger, biggest How different the behaviour of the players is when the game is played according to the ‘Dutch model’. The Mayor’s speech in which he outlined the difficult financial situation is unchanged, but this time there are also notable obstacles that influence the state of play. For instance, there are zones demarcated on the model where no hous- ing is allowed in accordance with environmental laws. What is striking is that these are the very zones that were built full of houses in the previous round. The ‘ideal living places’ turn out to be un- livable in reality. In this situation an important ar- terial road, the Rotterdamsebaan, is now running straight through the Binckhorst: a project that the Hague city council actually has in its locality plan. Because of these limitations in the playing field, the attitude of the players immediately changes. Whereas the participants in the Albanian model hardly gave a thought in advance to the steps they were going to take, the game is mainly at a standstill the first minutes of this round. There’s a lot of deliberation and discussion, but nobody appears to be entrepreneurial straight off. Eventually it turns out to be the big players – the project developers and the big contractors – who after much deliberation dare to take the first steps. And those steps are quite bold. A large apartment complex, a hotel and a sizeable multi- purpose function hall spring up alongside the mo- torway. The building volume and the market value seem to be the most important things about these landmarks. That is remarkable, considering
  • 15. 15 that the council’s coffers are still empty during this round. Apparently the players feel confident enough that these large projects will succeed in finding their way to the market. The strict rules and regulations spark quite a power struggle between various parties. It quickly becomes apparent that the building of apart- ments alongside the Rotterdamsebaan won’t be allowed by the council. The amount of noise and pollution means that a housing project in this location is not practical. Also, the energy and en- thusiasm that was brimming over in the first round is noticeably lacking in the second. Instead of making use of the empty spaces where environmental zoning and infrastructure aren’t an obstacle, the players go looking for problems. One project developer places de- tached villas alongside the Rotterdamsebaan, drawing fierce objections from one resident. Despite all the action, things are getting nowhere fast. At a certain moment, the mood has soured to the point that a powerful developer declares that he’s not going to invest in the area any more. Like many other players, he feels there’s a lack of ‘clear vision’ from the council. Even the activist can’t see the point of being active any more and keeps quiet. The players seem to be derailed by the environmental zones and the road that cuts through the area. What is remarkable in both rounds is that no- body really feels responsible for the development of social provision. The lack of schools, doctors surgeries and care homes for the elderly suggests that there is either not much thought about the future, or an expectation that the government will pay for social provision. Lessons What new insights into the development of the Binckhorst does Play the City offer? In both situations the council had no money, let alone a clear vision for the future. In contrast to the Dutch round, this wasn’t seen as a problem in the Alba- nian round. Here the players revealed themselves to be cooperative and full of energy when it came to planning the area. In the Dutch model the players are focused on the drawbacks of regula- tion, even though the model offered plenty of room to develop the environmental zones. The way in which the game developed therefore most closely resembles a self-fulfilling prophecy. In both rounds the players acted as expected: small scale and cooperative in the Albanian round, as opposed to large scale and conservative in the Dutch round. It could be that the players romanticised the Albanian model too much. The Dutch tendency to tighten the reins is not comparible to the rea- sons why organic urban development in Albania reached such a high tempo. For the Albanians the fall of the communist regime in 1991 signalled the start of an explosive growth of illegal building settlements. The fact that the country was experi- encing unstable democracy and financial crisis meant that the population had to fend for itself. Social provision such as sewers and infrastructure was therefore neglected. Although public provi- sion is now being provided step by step, the situation in Albania still contrasts sharply with the well-organized Netherlands. The main lesson to emerge from this game is that neither model is sustainable in the longterm. A Binckhorst that is completely illegal and devoid of social provision is just as undesirable as a mono- lithic Binckhorst with large scale infrastructure. A middle path between these two ways is need- ed. Anyone who wants to encourage spontane- ous initiatives can not just lean back and see how it turns out. That is exactly when leadership and vision are indispensible. If the Hague’s city council wants to make a success of the organic develop- ment of the Binckhorst, they will need to be just as proactive as the DIY pioneers they’d like to do the job.
  • 16.
  • 17. 17 In Albania I am known as one of the ‘Dutch’ guys from Co-PLAN/POLIS who are pushing for the reform of the Albanian planning and education systems into more structured and regulated prac- tices, as found in northern Europe and specifically in the Netherlands. Personally I consider my intel- lectual and professional growth to be a product of my own work, a combination of Albanian back- ground and Dutch/international exposure. I spent two years studying my postgraduate specializa- tion in the Netherlands at Erasmus University and Institute for Housing and Urban Development Studies (IHS) Rotterdam, and then worked in Albania for almost 15 years in close partnership with Dutch NGOs. But now I’ve been invited to come over and discuss the fact that the Dutch planning system has become too rigid and needs some gymnas- tics. Countries like Albania, and the Balkans in general, which are known for their informality and chaotic developments over the past two decades, are deemed to be helpful, inspirational and useful as reference points. This is really confusing to me but it is a good confusion – it means that after 15 years I can also reposition myself and acknow- ledge once again that we change, that societies change, that planning in itself changes and evolves, and that we desperately need to reform ourselves and move ahead. From grassroots to technical platform Since the early 90s, my colleagues and I at Co- PLAN – one of the most prominent and reputable professional NGOs in the country – developed an alternative way of thinking about urban planning in Albania and the wider Balkans. We started with grassroots community-based projects, with a strong participatory logic. And we started with the most complex case: the emerging informal settlements of Tirana, which at that time were not yet seen as up-and-coming phenomena by the authorities or society in general. There we built the first pilot models, grow- ing in scale and replicating the latter to city scale trying to bridge authorities and communities, combining physical economy and environmen- tal perspectives. During 2003–2005 we pushed strongly for change at the highest political level. Co-PLAN proposed a technical platform to all political parties in the Albanian parliament, calling for reformative measures in the way the national territory and resources are planned, developed and administered. It has been a difficult but inspiring, almost heroic phase, where we had to confront a broad audience and exposed our ideas through considerable coverage by local and national media. The opposition at that time adopted most of this platform, which caused a lot of political and public debate especially on informal developments, formalization, restitution The case of Co-PLAN and POLIS University Besnik Aliaj
  • 18. 18 of properties, environmental and tourism issues, planning and database creation, decentralization and regionalization, and so on. Politics In 2005 I resigned from Co-PLAN to work with the new Prime Minister, Sali Berisha, and estab- lish a task force for the reformation of planning modernization and formalization. For the first time in the history of Albanian institutions we undertook a survey/research on informality on a national scale. The work was intensive and tough, politically. It raised expectations, jealousies and fears, and because of inertia of the bureaucracy and politics it proved hard to change the status quo. So at a certain point I decided to resign and get back to my professional world. At that point, in collaboration with my friends of Co-PLAN and many internationally trained Albanian profession- als, we initiated POLIS University as a platform to disseminate such experience in Albania and region, and create a critical mass of expertise that will guarantee the real reform of the Albanian planning system. Despite such ups and downs we learned a lot. But the main lesson came from the research we produced during the time I lead the task force in Albanian government. Some of the most dramatic findings of the survey: 1. In terms of quantity the Albanian economy contains an equivalent amount of extra-legal economy of 13 Billion US$ (2007 values), almost equal to the value of the formal GDP1. So if this amount of dead capital were to be integrated into the formal one, the country’s economy would be dramatically changed. 2. The different forms of – call it informal/ organic/extra-legal – economy could be classified into four main groups: a Illegal economy, including organised criminal activity: the trafficking of goods, drugs, humans – representing 10-15% of share. With this typ- ology of informality you don’t make compromise but war! Every country has it, and although it is impossible to eradicate completely, it should at least be kept to a minimum. The question is how to keep it under control and minimize at maxi- mum. More than 60 criminal groups were arrested within the first 6 months and most of the traffick- ing links were cut down. At that point Albania was rewarded with membership to NATO and progressed accession relations with the EU. b Informal economy – 30-35% of share, mainly comprising people and families that are forced to fall into this category due to the lack of legal and affordable solutions by authorities in terms of real estate (housing) and business (employment) opportunities. In this category we recommended reforming integrative measures like formalization laws for housing and busineses, easing licensing procedures, reducing costs and timing, and so on. c Extra-legal economy – 20-25% of share, com- ing mainly from that section of society that wants to respect laws, but because of either an ineffi- cient government, human mistakes or corruption, their properties and businesses are not registered properly and therefore not fairly contributing to the society via taxes. For this category several measures were undertaken to fight corruption in public administration and services. d Formal economy – 20-25% of share, those who shouldered the real costs of Albania’s pro- gress during the last 20 years. These groups must be topped up with category B and C in order to achieve formalization of the economy. 3. If Albania continues with this structure and speed of development it will need at least 3-4 decades to reach the average standard of EU, which is the real integration, as opposed to the political decision of acceptance to be under- taken soon in Brussels.
  • 19. 19 Moving towards each other Nowadays Albania has changed a lot and we all learned a lot. Still, Albanian economy remains largely informal/organic/extra-legal. Within the conditions of the global crisis, strangely ‘informal- ity’ – the status of not being integrated within society and an international global economy – is what helped Albania to resist crisis and perform better than developing economies. The Alba- nian economy is still growing and is a leading economy in the region. Everything is not perfect, but then, not everything we proposed was perfect either. But despite this, POLIS hopefully will have a long-term impact. Finally, I think the Netherlands and Albania are different and yet similar in so many ways. We can learn from each other and make a difference, and at the same time we all need to learn how to think outside the box. I believe that Albania still needs to learn from the Netherlands in terms of regu- lations, systems and roles of planning, but the Netherlands might also learn from the creativity and energy of Albanian people and entrepreneur- ship, not expecting everything to be provided by the authorities. I believe we must meet together somewhere in the middle, half way, hopefully in a sustainable integrative structure like EU.
  • 20.
  • 21. 21 Five conditions for organic area development in the Netherlands Besnik Aliaj & Dritan Shutina
  • 22.
  • 23. 23 01 Governments must accept that they are part of the problem that caused this crisis. Public institutions are not the ‘victim’ in this crisis situation. Often they are the problem themselves. Only with such open minds we all can hopefully move ahead towards solutions and positive actions.
  • 24.
  • 25. 25 02 Local authorities must give up their ambiguous role, acting somewhere between the roles of market manager and ‘market player’. This ambiguity must end. It has sustained a culture where everybody expects the government to provide everything. They have to make a clear choice about their own mission! In brief: priority must be given to being a regulator or being an actor who is developing, selling and buying. The time has come for deep and urgent reflection, and a repositioning and reframing of their role.
  • 26.
  • 27. 27 03 Reformation of the planning system requires a shift in mindset. At this point, capacity building, training and education become crucial again. Learning from other countries is essential but don’t forget that you already have amassed a wealth of experience and knowledge that should be better used by Dutch institutions and professionals. So there is a clear need to first know ourselves rather than urgently referencing other cases. In the end it is essential to train professionals who are willing to guide people to solve their own problems rather than solving their problems for them.
  • 28.
  • 29. 29 04 Individual professionals, NGOs, not-for-profits and private studios/bureaus must consider themselves not as mere contractors but as local catalysts, helping to meet basic/average standards in difficult situations, and maximum ones in best situations. They must serve to bridge relations between communities and authorities, helping to fuel energy and initiatives.
  • 30.
  • 31. 31 05 The bigger businesses are, the more they are part of the problem – but they are also part of the solution. Smaller businesses and initiatives seem to be able to offer positive solutions to the crisis – but this doesn’t mean having to lose big business at all. Big businesses are important for social and economic recovery too. It does mean creating a new role for them, giving them security of investment, but no financing: security in terms of social impact.
  • 32.
  • 33. 33 Besnik Aliaj and Dritan Shutina both studied in the Netherlands in order to gain Dutch know- ledge on urban planning. For almost twenty years they have applied and expanded this knowledge in the Balkans. Because of the current call for organic area development in the Netherlands they now seem ahead of the Dutch situation. So this is a good time to invite them to reflect on the current issues of Dutch area development and seek for useful parallels between the Dutch and the Albanian planning culture. Robert-Jan de Kort – What do you consider to be major achievements of the Dutch planning culture? Besnik Aliaj – In Albania the Dutch planning culture is seen as a great point of reference. The main achievement to me is the efficiency in using space. Secondly it is highly aware of protecting the environment – something that is lacking in our country. RJdK – Over the past few days your view of the Netherlands must have been refreshed. What has struck you the most about the current situa- tion here? BA – Maybe this is a prejudice, but I have the feeling that something has been frozen here. From the talks with people I sense that there is not the same enthusiasm as before. It’s a moment of reflection. People are cautious. Dritan Shutina – Dutch planning is basically caught in a big question mark: what to do with all the existing plans? I understand there is a great urge to find alternative ways of planning. RJdK – Where do you see relevant parallels between the situations in the Netherlands and in the Balkans? BA – In countries like Albania due to the former communist regimes there is a tradition of a strong centralized planning-system. After the change two decades ago there was a strong contra-reac- tion against this system, because this planning- system was producing outcomes that were not satisfying the real needs of society. Also, there were almost no public resources which resulted in the inability of authorities to finish their plans. So the people started taking the initiative. Individu- als, communities and small businesses became the main actors in shaping the country. Now they are developing real plans. In countries like the Netherlands, you have strong authorities and pro- fessional planning circles. It seems to me that the most individual people can do is to participate in debates. When it comes to implementation, individuals, communities and small businesses still do not have too much say. A Seed, some soil and the sun: a conversation on the organic in area development Ellen Holleman en Robert-Jan de Kort
  • 34. 34 RJdK – So in a way Albania is currently years ahead of the Netherlands? BA – Maybe. In Albania it took twenty years for authorities to understand that in a country that was suffering from a lack of money, the money was there: in the hands of the people. There were billions – more than foreign aid and foreign investments. But this money can only be made available if you create the possibility for people to play a real role. Not just be part of debate. People or communities can be developers. That is the en- ergy that seems to be missing in the Netherlands. In short: the Dutch planning system should have a serious look at how individuals, communities and businesses can contribute to economic recovery and the improvement of the planning system. RJdK – At this moment there is a lot of debate on new ways of planning, shifting towards less top-down approaches. BA – I find it interesting, the courage and willingness that is typical of the Netherlands, to debate on different views of your situation and to confront your problems. In Albania we have the tendency to see the problem, but not to talk about it in public. We talk about it at home or in a bar. The fact that you are now talking about less top-down approaches is a good sign. DS – It is definitely a time of professional self- reflection for people related to planning, which is very positive. But it still needs to become clear to which extend it is rooted to a critical mass. RJdK – Do you think the discussions about re- forming the planning-culture are taking place too exclusively in a professional environment? DS – It’s certainly a challenge to remove the discussion from professional circles. I see it as a threat that whatever you are discussing might be marginalized, that it won’t go beyond profes- sional circles and therefore won’t get exposed to different stakeholders. Ellen Holleman – So are you saying that, if you want real change, the discussion must broaden? DS – Broaden the discussion, but also pilot it. Try something. So that it can create some tangible outcomes that people can relate to. RJdK – The new professional term is ‘organic area development’ and there is currently a lot of willingness to implement it in Dutch city plan- ning. Everybody sort of knows what it means, but nobody really knows. What would be your definition of organic area development? BA – It’s a planning concept that allows indivi- duals, communities and business initiatives to contribute, not only in terms of ideas but in terms of concrete actions. DS – This does not mean that it is totally spon- taneous. It always needs some preconditions. Organic means: you need a seed, you need soil, some water and the sun. There should be a platform that allows this individual potential to blossom, but in a self-reinforcing way. RJdK – Do you think organic area development is an answer to the current situation in Dutch cities? DS – I have not yet totally identified what your core problem is. Is it really the economy? Is this what you want to solve? Or has planning in general, detached from the economic situation, come to a point where people feel bored with it? Not having an identity, a sense of belonging to a place. Is it more a genuine need when it comes to planning, or did the economic crisis open up a different line of thinking? To me that is really something that needs to be understood in order to address the question. The differentiation has to be delineated, understood and from there actions can be taken. Organic area development is something that allows diversity, diversity that is complementary and not spontaneous. Diversity by definition allows different actors in society to contribute to their society. And that also brings some economic complications. Again, it all de- pends on what the starting point is. BA – For me, it is about making people and communities active instead of passively waiting: making people responsible for what is going on in their surrounding environment.
  • 35. 35 RJdK – Let’s shift towards leadership. We talked about the Dutch top-down culture. In Albania your way-in to the informal settlements was through the local leaders. Regarding this organic area development, should other parties be lead- ing the processes instead of the municipality or central government? DS – The municipality should go into the neigh- borhoods. This doesn’t need to exclude the municipality. When we started out, informal com- munities in Albania were considered to be non- existent, therefore local government was simply not present. If you really want to improve these areas and work there, it cannot be done without people, but also not without local authorities. These areas need to be serviced. Processes need to be orchestrated, people need to work to- gether. I don’t see that organic area development means: people on their own, and local govern- ment on its own. On the contrary: I see it as an opportunity to allow people to play a meaningful role, within a strategic picture RJdK – Still, we are looking for less rules to ac- commodate private initiatives, where you are seeking for more legislation. Is there a fruitful equilibrium between your situation and ours? DS – Starting from the Albanian case: twenty years ago we started with ‘laissez faire’. The government practically admitted that it could not supply adequate housing. So therefore the people sought their own solution and devel- oped great entrepreneurship. This resulted in a situation where individualism was prevalent. So, state-withdrawal allowed for individuals to contribute to the economy by solving their own problems. Eventually, it came to the moment that housing was no longer a necessity but became an investment. And when something is seen as an investment it results in overproduction. In our case this meant bottom-up overproduction with- out any collective actions. The work of Co-Plan is precisely about the challenge of introducing a collective perspective. We convinced people that investments are only sustainable if things rein- force each other. Therefore, we have introduced planning as an instrument that tries to balance the private and public interest. Not to substitute and become the instrument for the Big Brother who determines what is going to happen, but rather as a platform where you provide space for both individuals and public interest and provide some rules and regulations for people to pursue their own interests, but in such a way that every- body starts addressing some common problems. If you compare this with the Dutch situation: you traditionally have Big Brother trying to think about everything, to the smallest detail. With suf- ficient resources it has sustained a culture where everybody expects the government to provide everything. Either people get a mortgage and buy a house with tax benefits, or rent cheap social housing. The difficulty you are facing today is that you basically converted the role of local govern- ment from a regulator to an actor who is develop- ing, selling and buying. I’m sure the profits go to public interests, but the role that individuals could play in this arena is minimal. This should be the entry-point to reflect and see what else can be done. Not necessarily by changing the rules that guard quality standards, but to change the rules to allow for more private initiative to tap into this development. Again, government has to be present to provide a vision and give directions, for the people to know where the city is heading. But you don’t need to go into the detail of what is happening on individual plots. That’s where I see the conversions between our bottom-up develop- ment and your top-down type of development. RJdK – What you say about the municipality playing roles as a regulator and a developer – are you saying that they should choose one or the other? BA – Yes, choose between making money and serving people. EH – You’re actually saying two things: it’s not just that local government is regulator and devel- oper at the same time, but by doing so it’s also taking up space for private initiatives, which is kind of intimidating.
  • 36. 36 DS – Or stimulating a culture of waiting. BA – It’s a crisis of global economy. So, what’s the reaction? The impetus from society is to go to local solutions. That is the direction in which planning systems should seek. It’s what happened with us. The lesson we learned was this: in the early 90s we went to the National Planning Insti- tute (NPI). There was a total crisis of the central- ized economy and government was looking for solutions. The attitude of the people was: for fifty years government didn’t allow me to do anything, so now we will do it, by ourselves. So we said to the NPI: can we work together to develop solu- tions and training programs? NPI said: no, we don’t have problems. We opened the window and showed them the huge and massive sea of informal construction. This illustrates the possible blindness of authorities to actual issues. And I think for the Netherlands this is crucial. Society is developing something underground. Authorities should sense the movements. The movement is towards private initiatives and at a small scale. In the Balkans there are very good examples of how to deal with this. But the creative solutions should be in line with the Dutch context, with the fact that there is a limit. In our country this limit often does not exist. The most important point for me is to help institutions to see where the tenden- cies are and to reform measures towards these tendencies. For example: in Albania the poorest people have been the strongest factor in devel- oping. Those that have nothing to lose. They took the initiative because they had the drive to build their future. You might also have segments of society that have a high need for change and actions. Immigrants for example, I’m sure they are suffering now. It could be smart to invite them to play a role now, as local agents in the local contexts. I’ve already seen some signs of this in the neighborhoods we visited. DS – These immigrants Besnik mentions, they usually save much more money than the average Dutch citizen. From an economic point of view this definitely must be considered. RJdK – This opens up a huge political discussion. You’re saying that immigrants could be econom- ically a solution: so that when they have econom- ical relevance, they can get political relevance too. DS – Several times I’ve heard discussions about the challenge of integration of immigrant groups. Usually the economical aspect is the one that opens up all barriers. So, potentially that is the way to address other problems that relate to immigrants, and to cancel out negative attitudes towards immigrants. If they become investors in Dutch society, they will be sharing opportunities and risks. RJdK – We pointed out the Binckhorst as a case study for organic area development. How would you describe the quality of the Binckhorst area? DS – Usually in these industrial zones, because of economic decay there is a legitimate need to intervene and revive that area. When we entered the Binckhorst, I didn’t see an area in decay. I could not see what the real problem was in that area to justify the need for a large intervention. Other than: we have a plan, we need housing and we want to develop it in that area. But there seems no justification in terms of: this is an area in economic decay and we must intervene. Secondly, there was no consideration for the businesses that are already there. Apparently the benefits outweighed the costs and the municipality could afford to get rid of certain businesses. Given the new situation many of the answers are already there. Take all the existing small entrepreneurs for example – they want to invest there, but the city is not giving them any confidence. And take the ex- ample of the Caballero Factory. In other countries I have visited municipalities who also invested money to allow the creative industries to blossom. Here the city has initiated the Caballero Factory where the creative sector is productive, pays the rent and there is even more demand for spaces like this. So, why don’t they extend it? I under- stand the municipality owns a lot of buildings in the area. They therefore must think they can make more money out of another development. BA – I think the Binckhorst is a perfect example of
  • 37. 37 where this logic of area development should start. Because you can’t start everywhere. There are lessons to be learned through success and failure. These areas are the best. There is a potential, there is a heritage, there are people with interest and there is room for creativity. EH – How should the organic area development start in the Binckhorst? DS – Instead of investing in this tunnel-connection to the highway, they should use money to re- locate the concrete factory. Because that looks like the only complex that is not compatible with the current plans. BA – Then the municipality can identify some areas and label them as ‘free areas’ – free zones for whatever programs, with some guidelines, of course. DS – In your design-driven society, nobody is go- ing to ruin the esthetics. BA – Create areas where you encourage people to be creative. And give them security by telling them what the direction is. From one side you create an alternative for people and those that want to perform. From the other side you need to have an argument to discourage chaotic develop- ment. For me it is essential: before you impose certain rules, in this situation of instability it is bet- ter to provide alternatives and guide people and leave space for action. RJdK – Do you think the municipality, which owns so much property, should retreat from the area? DS – Basically they are constantly doing a cost- benefit-analysis. With the current mindset it is better to redevelop, make money and reattribute that money. I’ve been asking what the unemploy- ment rate is, and apparently it is not yet an issue. So the trade-off is still on the side of redevelop- ment. Only if unemployment rises, you need to ask the question: which assets do I have to stimu- late economic growth. At the moment you aren’t looking to increase the economy in that area, but you are still looking at real estate development. Economic growth is not yet the driving force behind redeveloping the Binckhorst. RJdK – Within a couple of years we might have a situation where unemployment hits ten percent. DS – Only then will this wish for organic area development become a real necessity. BA – This calls for a shift in mindset from planning professionals, government and local authorities. They have to make a choice: to try and make profits, being a part of the outdated system of a booming real estate market under the condition that the profit returns to the community. This is already a failed story. And local authorities fail to admit that they are part of this mechanism. They are main players of this real estate game. We no- ticed that they see the crisis as something outside the institutions. They consider themselves as a victim, whilst in reality they co-created the crisis, as one of the main actors. They should acknow- ledge this. EH – Only once they acknowledge that can they start realizing that they can be part of the solution? BA – Exactly.
  • 38. 38
  • 39. Balkan en de polder Su Tomesen
  • 40.
  • 41.
  • 42.
  • 43.
  • 44.
  • 45.
  • 46.
  • 47.
  • 48.
  • 49.
  • 50.
  • 51.
  • 52.
  • 53.
  • 54.
  • 55.
  • 56.
  • 57.
  • 58.
  • 59.
  • 60.
  • 61.
  • 62.
  • 63.
  • 64.
  • 65.
  • 66.
  • 67.
  • 68.
  • 69.
  • 70.
  • 71.
  • 73. 73 De kracht van omgekeerde ontwikkelingshulp Saskia Ruijsink De Nederlandse ruimtelijke ordening, volkshuisvesting en gebieds- ontwikkeling zijn al sinds jaar en dag toonaangevend. Buitenlandse professionals komen hiernaartoe om te leren van de Nederlandse planvorming én implementatiestrategieën. Voor deze vakgenoten is Nederland een paradijs: er heerst orde, er zijn voorzieningen op de juiste plekken, gebieden zijn goed ontsloten en vooral: er zijn geen sloppenwijken en er wordt (bijna) niet gebouwd zonder bouw- vergunning. Maar door de toenemende mobiliteit en de verbeterde toegang tot informatie reist kennis door verschillende landen en dat draagt bij aan wereldwijde innovatie. Ook de situatie in Nederland verandert en er dienen zich onverwachte uitdagingen aan. Deze nieuwe context biedt kansen. De veranderde verhoudingen zorgen ervoor dat we van de ontwikkelingen in regio’s als de Balkan, die in het huidige tijdsgewricht niet meer secundair of achtergesteld zijn, kunnen leren.
  • 74. Het Institute for Housing and Urban Development Studies (IHS) in Rotterdam heeft sterke banden met stedelijke professionals uit Afrika, Azië, Latijns-Amerika en Centraal- en Oost-Europa die aan dit instituut zijn opgeleid. Zij hebben aan het IHS kennis opgedaan die geworteld is in Nederland en zij hebben die elders in de praktijk geëvolueerd tot kennis waar wij in Nederland van kunnen leren. De huidige koerswijziging van de Nederlandse ruimtelijke ordening vraagt om een cultuurverandering waarin kennis en competentieontwikkeling een cru- ciale rol spelen. Het IHS heeft door zijn oriëntatie op ontwikkelingslanden ruime ervaring met competentieontwikkeling voor stedelijke professionals die werken in een organische en beperkt voorspelbare praktijk. De rol van het instituut is onder andere om kennisuitwisseling te faciliteren door een brug te slaan tussen de problematiek van zijn buitenlandse cursisten en de problematiek en ontwik- kelde strategieën in de Nederlandse praktijk. Het IHS wordt nu uitgedaagd om zijn blik om te draaien, doordat er in Nederland een urgente situatie is ontstaan waar zijn kennis gewenst is. Organisch ontwikkelen: wat vraagt dat van een professional? In een groot aantal landen in onder meer Azië, Latijns-Amerika en de Balkan is organisch ontwikkelen aan de orde van de dag. Er zijn voorbeelden waar deze ‘aanpak’ tot goede resultaten leidt, echter, organische ontwikkeling stuit ook op een groot aantal problemen. De context van de planningspraktijk (beschikking over middelen, politieke wil, corruptie, etc.) beïnvloedt in grote mate waarom een aanpak wel werkt in stad A en niet in stad B. De competenties van de planners en andere professionals die betrokken zijn bij stedelijke en ruimtelijke ontwikkeling vormen daarbij een niet te onderschatten factor. Maar welke kennis en vaardig- heden en welke (werk)houding zijn nodig voor organisch ontwikkelen? Het is de moeite waard om de vraag vanuit een internationale invalshoek te onderzoeken. Wat zijn inspirerende voorbeelden van succesvolle organische ontwikkeling in het buitenland? Hoe verhouden chaos en orde zich in deze voorbeelden? Welke competenties hebben de professionals daar ontwikkeld en ingezet om succesvol te zijn? Op welke wijze hebben zij verandering in gang gezet, hoe is een cultuur- omslag gerealiseerd en wie waren daarbij betrokken? Leren buiten de landsgrenzen Inspirerende voorbeelden laten zien dat verandering en vooruitgang in complexe stedelijke situaties mogelijk is, zelfs in schijnbaar onmogelijke omstandigheden. Wat professionals doen en hoe ze dit doen, blijkt van groot belang om tot verbe- teringen in de complexe stedelijke realiteit te komen. De voorbeelden vertellen een verhaal over de wijze waarop leiderschap en lokaal initiatief gecombineerd worden om een balans te creëren tussen orde en chaos. Latijns-Amerika Een groot aantal Latijns-Amerikaanse landen heeft te kampen met een complexe problematiek in de vorm van een snelle, ongecontroleerde groei van steden in de afgelopen decennia, met name de vorming van enorme sloppenwijken met 74
  • 75. 75 grote fysieke, sociale en economische problemen. De situatie lijkt uitzichtloos en interventie vanuit de overheid wordt bemoeilijkt door criminaliteit en onduide- lijkheid over eigendomsverhoudingen van grond. Echter, sinds een paar jaar is de groei in het merendeel van de steden redelijk gestabiliseerd en gebeurt er nu veel om het tij te keren. Twee inspirerende voorbeelden zijn de innovatieve wet- geving in Brazilië en de strategische en integrale stadsontwikkelingsprojecten in Colombia. Verandering via de wet Brazilië komt regelmatig in het nieuws met de problemen die er zijn in de sloppenwijken, de favela’s. De favela’s hadden lange tijd geen prioriteit bij de Braziliaanse overheid, maar daarin is de laatste tien jaar definitief verandering in gekomen. De grootste hervorming is het gevolg van de invoering van het ‘Statuut van de Stad’ (Estatuto da Cidade) in 2001. Samengevat is dit een wet die aan iedere Braziliaanse stad een aantal basisregels voorschrijft voor stadsontwik- keling, gebaseerd op het thema ‘het recht op de stad’. De belangrijkste basis- regel is dat iedere stad een masterplan moet hebben dat in samenspraak met de bevolking tot stand is gekomen. Dit masterplan is uitdrukkelijk geen plan om de sloppenwijken te ontruimen en te vervangen door grootschalige bouwprojecten; de bestaande situatie is het uitgangspunt, waarbij sloppenwijken worden gezien als waardevolle investeringen van de armsten. Iedere stad heeft vervolgens de mogelijkheid om instrumenten te hanteren die in het statuut zijn opgenomen, naargelang deze instrumenten passend zijn voor de stad. Met andere woorden, iedere stad kan haar eigen instrumentarium opbouwen voor de implementatie van het masterplan. Het belangrijkste principe hierbij is dat vastgoed en grond niet alleen een economische waarde hebben voor de bezitter, maar ook een sociale, culturele en ecologische waarde voor de stad. De stad is er verantwoordelijk voor dat deze waarden ook vorm krijgen. Ze heeft daarom instrumenten tot haar beschikking om aanspraak te maken op een deel van de waardestijging van vastgoed, om speculatie tegen te gaan en een bepaalde herverdeling en herinrichting van grond mogelijk te maken.1 Verandering ondersteund door onderwijs De veranderingen in Brazilië zijn niet zomaar van de grond gekomen, maar zijn het gevolg van een lange strijd van georganiseerde intellectuelen, activisten, vertegenwoordigers van gemeenschappen en bevlogen professionals. De sociale bewegingen in de gemeenschappen zijn structureel ondersteund, versterkt en opgeleid door NGO’s en universiteiten. Ze hebben geleerd om hun behoeften scherp te verwoorden, rechten op te eisen, te onderhandelen en zo participatieve planningsprocessen te stimuleren. Inmiddels is een tweede uitdagende fase aangebroken: de steden moeten aan de slag met de nieuwverworven instrumenten. Dit gaat met vallen en opstaan. Er is nu veel behoefte aan training en onderwijs van professionals om oudgedienden nieuwe technische vaardigheden aan te leren. Voor hen is de betekenis van de stad en de betekenis en waarde van grond en vastgoed helemaal veranderd.
  • 76. 76 Colombia: veiliger steden door scherpe diagnoses Colombia heeft indrukwekkende resultaten geboekt door de veiligheid in een aantal grote steden sterk te vergroten. Bogotá, de hoofdstad, is een bekend voorbeeld, maar ook Medellín is positief veranderd door een aantal goed gecoör- dineerde en doordachte ingrepen binnen het ‘Proyecto Urbano Integral (PUI)’.2 De aanpak in Medellín volgt de principes van strategische planning: op een be- perkt aantal strategische locaties in de stad wordt ingegrepen vanuit de gedachte dat dit een positieve uitwerking heeft op de rest van de stad. Deze ingrepen zijn niet slechts fysiek van aard, maar worden zorgvuldig ge- combineerd met sociale programma’s die gebaseerd zijn op een goed begrip van de sociale structuur van de stad. Het past ook binnen het principe van organische ontwikkeling: de ingrepen volgen de logica van het natuurlijke groeiproces van de stad, maar grijpen wel daar in waar het nodig is. In Medellín is onder leiding van burgemeester Sergio Fajardo (2004–2007) een project gelanceerd dat zich direct richt op het veiliger maken van de stad. Dit gebeurt door een combinatie van streng optreden tegen geweld en verbete- ring van kans op werk en studie voor groepen die makkelijk in de criminaliteit terechtkomen. Initiatieven zijn sociale en economische projecten, zoals werkge- legenheidsprojecten, studieprojecten, en de verbetering van sportfaciliteiten en de leefomgeving in de sloppenwijken. De aanpak is spectaculair: midden in een sloppenwijk is een architectonisch icoon gebouwd, de Biblioteca Santo Domingo.3 De bibliotheek trekt mensen vanuit het chique stadscentrum naar de sloppen- wijk, een omkering die de stad voor altijd verandert. Maar het project omvat veel meer dan dit. De meeste sloppenwijken in Medel- lín waren zeer slecht ontsloten, reizen van en naar het centrum kostte erg veel tijd en moeite. Voor de lancering van het PUI was er in 2003 al een belangrijke ontsluiting gecreëerd door de bouw van een kabelbaan die de sloppenwijken met de rest van de stad verbindt. Vanwege de enorme dichtheid en de geografie bleek deze bijzondere oplossing een uitkomst. De verbinding veranderde de positie van de bewoners en veranderde de hele stad. Daarnaast werden er scholen gebouwd, een centrum voor ondernemerschap geopend en verschillende gemeenschaps- projecten gelanceerd. Veel bewoners moesten vanwege het PUI hun woning afbreken en op een andere locatie opnieuw opbouwen. Dit deden ze veelal zelf, met ondersteuning vanuit het project. Door de bewoners te betrekken bij de planvorming en door hun een alternatief te bieden, is dit uiteindelijk gelukt. In een wijk waar eerst geen taxichauffeur naartoe durfde te gaan, openden aan het eind van het eerste decennium van de eenentwintigste eeuw de eerste banken hun deuren. In Medellín was de probleemstelling cruciaal: niet de sloppenwijken maar de fragmentatie van de stad vormde het probleem. Er is gekozen om dit niet op te lossen door de arme bevolking te verplaatsen, maar door strategisch in te grijpen in een arme wijk en daar juist de rijkere bevolking naar toe te halen. Deze werkwijze is onderdeel van een cultuuromslag: de professional wil niet langer de sloppenwijk van de kaart vegen en vervangen door een ‘nette wijk’, en de inwoner van de stad wordt gedwongen om op een ander manier naar zijn eigen stad te
  • 77. 77 kijken. De aanpak laat zien dat leiderschap en visie van groot belang zijn, maar gepaard gaan aan het accepteren van onzekerheid. New Delhi: bruggen tussen de formele en de informele stad Banashree Banerjee, een Indiase professional,4 heeft veel ervaring in onder ande- re New Delhi, waar zij heeft gewerkt in projecten (voor overheid, internationale organisaties en NGO’s) die zich richten op het verbeteren van de omstandigheden in sloppenwijken. De uitdaging van haar werk ligt in het bouwen van bruggen tussen de ‘informele’ en de ‘formele’ stad. Grote steden zoals New Delhi trekken veel ‘Foreign Direct Investment’ (FDI) aan. Om een aantrekkelijk investerings- klimaat te creëren, worden grote infrastructurele projecten gerealiseerd, zoals fly-overs en snelwegen. Echter, bedrijven vestigen zich ook in New Delhi, omdat ze daar beschikken over goedkope arbeid en goedkope (informele) diensten zoals schoonmaak en catering. De arbeiders van New Delhi wonen vaak in sloppenwij- ken, die regelmatig plaats moeten maken voor infrastructurele projecten. Hier- door vindt veel kapitaalvernietiging plaats. De wijken van de arbeiders zijn niet gepland, maar functioneren verrassend goed, omdat bewoners op creatieve wijze met de beperkte ruimte en middelen omgaan. Zij investeerden hun tijd in de op- bouw van noodzakelijke overlevingsmechanismen, zoals informele bedrijven en sociale netwerken. Banashree benadrukt dat het niet genoeg is om mensen een nieuwe locatie toe te wijzen voor hun woning. Er moet ook samen met bewoners nagedacht worden over de werkgelegenheid en sociaal economische structuren die op een andere locatie opnieuw moeten worden opgebouwd. Het is van groot belang om de onderlinge processen op verschillende niveaus (formeel en informeel) te begrijpen en expliciet te maken. Het aantrekken van FDI moet ook gepaard gaan aan het vinden van oplossingen voor de bevolking met lage inkomens, zij hebben daar niet alleen recht op, zij vormen ook het arbeidspo- tentieel en zij leveren belangrijke diensten voor de midden- en hogere inkomens- groepen. In Nederland is deze logica bijvoorbeeld toepasbaar op de herstructure- ring van een naoorlogse wijk met voornamelijk sociale woningbouw. Het gaat niet alleen om het aantrekken van nieuwe doelgroepen om een wijk te verbeteren, het is minstens zo belangrijk om een plan te hebben om de oorspronkelijke bewoners een goede nieuwe plek in de stad te bieden, wat meer is dan een nieuwe woning. Als professionals moeten we de inzichten en vermogens van mensen om voor zichzelf te denken niet onderschatten, dit moet juist het startpunt zijn van onze interventies. Onderwijs voor verandering Steden en hun problemen en oplossingen zijn divers, onderwijs voor stedelijke professionals levert dan ook geen kant-en-klare oplossingen of een pakket aan maatregelen voor (stedelijke) problemen. Onderwijs voor stedelijke professionals die willen bijdragen aan verandering is gericht op competentieontwikkeling, waar- bij het vergaren en delen van kennis, het werken aan vaardigheden en een onder- zoekende houding centraal staan. Stedelijke planning heeft per definitie te maken met verandering en verandering stuit op weerstand. Er zijn vrijwel altijd tegenstrij-
  • 78. 78 dige belangen en er zijn beperkte middelen om plannen te realiseren. Tijd, geld, mankracht, infrastructuur, kennis, informatie, macht, grondpositie – het kan aan van alles ontbreken om een plan te implementeren. Verandering zal plaatsvinden als er aan een aantal condities wordt voldaan, onder meer: de erkenning dat er een urgent probleem is; een kritische massa met voldoende macht en een sterke wil met geloof in verandering (draagvlak); voldoende middelen (technisch, financieel, mankracht en kennis) om verandering te realiseren. Als professional ontwikkel je door ervaring, training en opleiding een arsenaal aan competenties die je in staat stellen om problemen te analyseren, oplossingen te formuleren én die oplossingen te implementeren. In het huidige klimaat lijkt het vooral van belang dat professionals leren om te werken vanuit een visie, maar met een realistisch ambitieniveau, en creatief leren omgaan met onzekerheid en gebrek aan controle. De stedelijke professional van nu moet kun- nen onderhandelen, maar ook schakelen en verbinden: hoe verhouden verschil- lende sectoren zich tot elkaar, wat zijn relaties tussen schaalniveaus als wijk, stad en regio en welke rol spelen de verschillende maatschappelijke groepen in een ge- bied? Een planner moet kunnen sturen op hoofdlijnen, de controle leren loslaten, maar die ook weer weten op te pakken als dat nodig is. Daarbij zijn professionele intuïtie, het werken vanuit integriteit en het nemen van verantwoordelijkheid onontbeerlijk. Maar aan de basis van het vormen van effectief stedelijk beleid en planning, het creëren van draagvlak en het zorgdragen voor implementatie ligt het vermogen om een probleem te doorgronden. De probleemanalyse blijkt de moeilijkste stap van het proces; wij zijn erg snel geneigd niet een probleem, maar een oplossing te formuleren. Creativiteit en het vinden van goede en passende op- lossingen worden daardoor beperkt. Mogelijke problemen worden vaak erg snel, voor ze echt te doorgronden, aan mogelijke oplossingen gekoppeld, die vervol- gens worden getoetst aan een kader van beperkingen zoals wetten en beschikbare middelen. Het flexibel omgaan met de stedelijke realiteit wordt eenvoudiger als je problemen echt begrijpt en als je weet op basis van welke principes je ze als professional wilt oplossen. Is het bijvoorbeeld echt belangrijk om de inkomens- samenstelling in een wijk aan te pakken, of wil je vooral dat een wijk veilig is? Dit is moeilijk en het vraagt lef: je stelt je eigen kennis en aanpak ter discussie en de conclusie kan zijn dat je fouten hebt gemaakt. Een (gids)rol voor het IHS in Nederland Onderwijs voor professionals biedt de mogelijkheid om kennis uit te wisselen en om te reflecteren: je leert nieuwe dingen en je neemt de tijd om na te gaan wat je al kunt, waar je vragen hebt en waar je tegen aanloopt en waarom. Het IHS biedt die kennis aan en faciliteert de reflectie die nodig is om de horizon van zijn cur- sisten te verbreden. Het heeft een breed en gedegen begrip van het werkveld ste- delijke ontwikkeling en kent de Nederlandse praktijk. Maar bovenal ligt de kracht van het IHS in zijn relaties met alumni die wereldwijd uitvliegen om te werken aan verandering en innovatie. De kennis van (het werk van) al deze professionals samen is van onschatbare waarde. Het feit dat deze professionals allemaal, door hun opleiding in Rotterdam, in meer of mindere mate kennis hebben van de
  • 79. 79 Nederlandse situatie, maakt dat zij in staat zijn om op een effectieve manier de dialoog met Nederlandse professionals aan te gaan. Het aanzwengelen van deze dialoog is dan ook waar het IHS een belangrijke rol in kan spelen. Door zijn personeel en alumni samen met Nederlandse profes- sionals aan het werk te zetten. Een mooi vervolg van ‘Balkan in de Polder’ zou zijn om aan ‘matchmaking’ te doen: IHS-alumni uit bijvoorbeeld Latijns-Amerika werken samen met Nederlandse professionals aan een case in een intensieve werkweek. Masterclasses ‘competentie ontwikkeling voor gebiedsontwikkeling nieuwe stijl’ vormen een onderdeel van de werkweek. In zo’n werkweek wordt een bepaald gebied nader onder loep genomen. Dit zal een scala aan nieuwe inzichten opleveren, maar een gedetailleerde oplossing moeten de Nederlandse professionals zelf formuleren, zoals Besnik Aliaj en Dritan Shutina dat ook heb- ben gedaan met hun collega’s in Albanië. 1 Een bekend en interessant instrument in de wetgeving is de ZEIS (Zonas Especiais de Interesse Social): ‘zones met speciale sociale functie’. Binnen een masterplan kan een Braziliaanse stad gebieden benoemen tot ZEIS. Deze gebieden moeten direct ten gunste van lage inkomensgroepen ontwikkeld worden. Om dit te kunnen realiseren, gelden er aangepaste regels. In Nederland zou je dit kunnen vergelijken met regelluwe gebieden. De betrokkenheid van de lokale bevolking staat in deze aanpak centraal: in de ZEIS-gebieden wonen al mensen en er is al gebouwd. Het is niet de bedoeling dat het stadsbestuur het gehele gebiedsontwikkelingsproces gaat overnemen, nieuwe woningen en bedrijfjes worden gewoon volgens particulier initiatief gebouwd. Wel moeten er in het gebied collectieve voorzieningen worden aangebracht, moet de veiligheid worden gegarandeerd en eigendomsconflicten beslecht, dát is de taak van de stad. Meer informatie over het statuut is o.a. te vinden op: http://www.citiesalliance.org/ca/sites/citiesalliance.org/files/CA_Images/ CityStatuteofBrazil_Eng_ForewordandTOC.pdf 2 Proyecto Urbano Integral: ‘geïntegreerd stedelijk project’, met de passende ondertitel: ‘van angst naar hoop’. IHS-alumnus Francesco Orsini heeft aan dit project gewerkt en heeft in 2008 een publieke lezing gegeven in een serie ‘Urban Meetings’ georganiseerd door AIR, IABR en IHS in Rotterdam. 3 Ontworpen door de Colombiaanse architect Giancarlo Mazzanti. 4 Banashree Banarjee woont en werk in India. Zij heeft in Rotterdam aan het IHS gestudeerd en is nu ook als ‘associate staff’ aan het IHS verbonden.
  • 80. As if it were the last time subtlemob-project van www.productofcircumstance.com foto Duncan Speakman
  • 81. 81 Stad, spel, media Spelenderwijs eigenaar  worden van je stad Michiel de Lange Kan een spelervaring bijdragen aan het betrekken van burgers bij de ontwikkeling van hun stad? Met de alomtegenwoordigheid van digitale media drukken game-makers, mediakunstenaars, applicatie- developers, technologie- en mediabedrijven een stempel op de stedelijke cultuur, op sociale verbanden tussen stedelingen en zelfs op de fysieke infrastructuur. In hoeverre bevordert deze tendens het ontstaan van een gevoel van deeleigenaarschap bij het toenemend aantal betrokkenen bij stedelijke ontwikkeling?
  • 82. 82 Het leven in de stad is onlosmakelijk verbonden met digitale media. Dankzij de smartphone sta je altijd in contact met je vrienden en hoef je nooit meer aan een vreemde de weg te vragen. Veel apps en mobiele devices richten zich op het personaliseren van de stedelijke ervaring. Ze bieden bovendien oplossingen voor relatief simpele problemen. Welk Italiaans restaurant in de buurt krijgt goede re- censies? Waar kan ik parkeren? Dat lijkt wellicht aantrekkelijk. Toch zijn er vraag- tekens bij te plaatsen. In de stad leven veel verschillende mensen dicht op elkaar. Om collectieve kwesties aan te pakken, zullen stedelingen niet alleen naast elkaar maar ook met elkaar moeten zien te leven. Spanningen en conflicten zijn hierbij onvermijdelijk. Het streven naar een gepersonaliseerde, wrijvingsloze stad met digitale media staat haaks op het stimuleren van ontmoetingen en het managen van conflicten. Kunnen diezelfde media helpen om steden leefbaar en levendig te maken door burgers juist meer te betrekken bij hun stad en medebewoners? Eigenaarschap rond collectieve stedelijke kwesties Steden hebben te maken met complexe kwesties op meerdere schaalniveaus. Sociale rechtvaardigheid, duurzaamheid, water-, voedsel-, en energievoorziening hebben een mondiaal karakter. Krimpende steden, vergrijzing of leegstand zijn vaak specifiek lokaal of regionaal. Tussen macro en micro in staan vrijwel alle steden voor uitdagingen als het versterken van de publieke ruimte, veiligheid, sociale cohesie en het tegengaan van de kloof tussen (lokale) politiek en burgers. Zulke kwesties zijn niet het exclusieve ‘eigendom’ van één enkele partij. Ze zijn noch puur privaat, noch louter een publieke taak, dat wil zeggen uitbesteed aan één enkele partij. Het zijn ‘commons-kwesties’: complexe kwesties met een ge- meenschappelijk belang. Betrokken partijen hebben vaak tegengestelde belangen en er is een spanning tussen korte- en langetermijnbelangen. Er is vaak ook geen overstemming bij stakeholders over de definitie van het probleem, laat staan de oplossing. Bovendien herbergt de stad een grote diversiteit aan stakeholders: lokale overheden en beleidsmakers, woningbouwverenigingen, maatschappe- lijke organisaties en kennisinstellingen, (lokaal) bedrijfsleven, mediamakers en kunstenaars die werken in de openbare ruimte en natuurlijk ook andere stads- bewoners. Om dit soort kwesties aan te pakken, zijn gemeenschappelijke vormen van organisatie en beheer nodig. Voorwaarde is dat alle betrokken partijen zich deeleigenaar voelen van het probleem. Dit toe-eigenen gaat dus over een inclusief eigenaarschap in plaats van een exclusief eigendomsrecht. Spel en eigenaarschap Hoe krijgen burgers een gevoel van betrokkenheid bij en verantwoordelijkheid voor hun leefomgeving en collectieve kwesties? Hoe kunnen we digitale media en principes uit de digitale cultuur hierbij inzetten? Nieuwe mediaprojecten die ei- genaarschap proberen te versterken, maken veelvuldig gebruik van spelprincipes. Dit heeft een goede reden. Games vinden plaats in een door tijd, ruimte en regels begrensde setting waarbinnen spelers op relatief veilige wijze kunnen experimen- teren met strategieën en tactieken voor collectieve actie met een onzekere afloop. Spel is zo een serieuze oefening voor het aanpakken van complexe vraagstukken.
  • 83. 83 Hoe krijg je verschillende partijen en mensen bij elkaar? Hoe betrek je mensen bij kwesties met een gemeenschappelijk belang? Hoe voorkom je het freerider- probleem, waarbij mensen zich onttrekken aan collectieve verplichtingen? Hoe organiseer je de uitwisseling van ideeën? Hoe coördineer je collectieve actie? Hoe beheers je conflicten? Op ten minste vier verschillende manieren kunnen games stedelingen betrekken bij hun leefomgeving en bij elkaar. Ten eerste worden games ingezet in het planningsproces van een fysieke stadsvernieuwing. Een vroeg Nederlands voorbeeld is Baasopzuid.nl, gemaakt door BBVH architecten in samenwerking met diverse woningbouwcorporaties. Het spel werd ingezet in het herontwerp van twee oude Rotterdamse wijken. In dit onlinespel moesten spelers een aantal concrete ontwerpkeuzes maken voor hun buurt: meer speelplaatsen, meer groen of meer parkeerplekken? Spelers kregen onmiddellijk de ruimtelijke en financiële consequenties te zien van hun keuzes. De uitkomsten werden verzameld en doorgestuurd naar de planners. Door te spelen krijgen bewoners inzicht in de afwegingen binnen complexe trajecten. Het spel kan complexe situaties vereenvoudigen en een veilige ruimte creëren waarbinnen spelers kunnen experimenteren met uiteenlopende rollen. Ditzelfde principe zien we ook terug in het spel Play the City van Ekim Tan, dat in het eerste deel van deze publicatie levendig beschreven is door Floor Tinga. Ten tweede worden games ingezet om burgers de mogelijkheid te bieden zelf bestaande stedelijke kwesties aan te pakken. Dit soort Do It Yourself-stedelijk- heid zien we in het spel Commons the Game (www.commonsthegame.com). In dit spel kunnen spelers problemen aandragen en moeten ze support van anderen zien te krijgen om te winnen. Het spelelement moet ervoor zorgen dat mensen het aandragen en helpen oplossen van problemen als een leuke activiteit gaan zien. Het spel beoogt een blijvend effect te bereiken buiten het onmiddellijke doel van het spel (winnen). Voor spelontwerp waarbij een extern doel centraal staat en dat na afloop van het spel tot gedragsveranderingen moet leiden, hanteert men de term serious gaming. Het introduceren van spelelementen om alledaagse of vanzelfsprekende activiteiten ‘op te leuken’, is echter niet onomstreden. Com- petitie en punten scoren is een nogal simplistische opvatting van spel. Beloning met punten zou indruisen tegen de intrinsieke motivatie en het plezier van het spelen zelf. Ook zou het mensen reduceren tot behavioristische wezens die je met prikkels tot gedragsveranderingen aanzet. Een derde mogelijkheid is het inzetten van games om ontmoetingen te stimuleren met andere mensen en nieuwe plaatsen. Een voorbeeld is het spel Koppelkiek van social game-maker Kars Alfrink. Spelers in de Utrechtse wijk Hoog- raven konden een prijs winnen door opdrachten uit te voeren waarbij ze zichzelf samen met een ander op de foto moesten zetten in allerlei situaties, bijvoorbeeld samen met een getal. Deze foto’s werden later getoond bij een buurtcentrum. Anders dan games met alleen individuele beloningen was dit spel juist expliciet ontworpen om speelse sociale interacties en serendipiteit te stimuleren. Ook zien we in dit voorbeeld dat spelsituaties mensen ertoe kunnen aanzetten om façades van wat geldt als ‘normaal gedrag’ te laten varen en met nieuwe ogen naar de wereld te kijken.
  • 84. 84 Ten slotte, als vierde, kan spel op een kunstzinnige manier worden ingezet om een poëtisch gevoel van plaats (sense of place) onder stedelingen te versterken. Een voorbeeld is de reeks subtlemob-projecten van kunstenaar Duncan Speakman. Speakman verzet zich tegen het idee dat collectieve acties in het publieke domein noodzakelijkerwijs een ludiek en disruptief karakter moeten hebben, zoals in flashmobs. In het project As If It Were The Last Time ondergingen deelnemers een filmische ervaring in de straten van Londen. Zij kregen een mp3 opgestuurd en een plek en tijd. Ze waren verdeeld in twee teams. Terwijl één team instructies kreeg om minimale handelingen uit te voeren, luisterde het andere team naar een soundtrack en beschrijving en werd zo toeschouwer van een filmische scène op straat. Voor passanten viel dit nauwelijks op. Zulke interventies creëren gedeelde ervaringen. Herinneringen stimuleren een gevoel van betrokkenheid bij speciale plekken in de stad. Competitieve elementen (winnaars, beloning, punten) ontbreken volledig. We kunnen in dit geval beter spreken van play in plaats van games (een onderscheid dat in het Ne- derlands niet makkelijk te maken is). Zo’n theatrale opvatting van spel veronder- stelt dat iedereen in het dagelijkse leven voortdurend rollen speelt draagt. Kleine verschuivingen volstaan om een situatie om te toveren tot een magische ervaring. De veranderende rol van de ontwerper Zoals we hebben gezien biedt spel op uiteenlopende manieren een antwoord op de vraag hoe burgers bij hun leefomgeving en bij elkaar betrokken kunnen raken. Wat zijn de implicaties voor ontwerpers? Allereerst zien we dat stedelijk ontwerp zelf niet langer het exclusieve domein is van architecten en planners. Interventies van game-makers, mediakunstenaars, app developers, technologie- en media- bedrijven behoren inmiddels evengoed tot stedelijk ontwerp. Ten tweede is specifiek de spelbenadering interessant voor ontwerpers. In de proloog onderstrepen de auteurs de noodzaak voor een kentering in de Neder- landse planningscultuur van top-down naar bottom-up. Dat vereist controle uit handen geven, verantwoordelijkheden delen, ongewisse en ambigue uitkomsten accepteren en de mogelijkheid van mislukken toelaten. Precies op die punten kan de spelbenadering waardevolle inzichten bieden. Kenmerkend van games is dat ze bestaan uit een constituerende regelset, een materiële setting en de handeling van het spelen. Dit is vergelijkbaar en toch net anders dan programma, ontwerp en gebruik. Het ligt in de aard van hun werk dat spelontwerpers niet vasthouden aan modernistische idealen zoals overzicht, controle en exclusief auteurschap. Als makers kunnen ze van tevoren parameters, situaties en spelobjecten ontwer- pen. Maar het spel wordt pas geactualiseerd op het moment dat mensen daadwer- kelijk gaan spelen. Spelers zijn niet louter eindgebruikers, ze participeren in het spel en zijn daarmee medemakers. Daarbij gaan ze soms met het ontwerp aan de haal, bijvoorbeeld wanneer ze spelen met de spelregels zelf, speltips uitwisselen, afgeleide spelvormen bedenken, vals spelen, of verhalen vertellen over hun eigen spel. Die hoofdrol voor de participant maakt spel tot een buitengewoon rijk con- ceptueel domein voor experimenten en zelfreflectie door de stedelijke ontwerpers van de toekomst.
  • 85.
  • 86. Een zelfgeorganiseerde broedplaats op het voormalige ADM-terrein in het Westelijk Havengebied in Amsterdam omstreeks 2005 foto Beitske Boonstra
  • 87. 87 Van participatie naar zelforganisatie Over het verschuivende initiatief voor ruimtelijke ontwikkeling Beitske Boonstra De roep om ‘organische gebiedsontwikkeling’ stelt het vakgebied van ruimtelijke ontwikkeling en ontwerp voor een aantal grote uitdagingen. Organische gebiedsontwikkeling staat in de woorden van de initiatiefnemers van ‘Balkan in de Polder’ voor: ‘Een vorm van ontwikkelen waarin kleine stappen, bestaande initiatieven, identiteit, onzekerheid en het onverwachte leidend zijn.’ Nieuw aan deze benadering is dat het initiatief voor deze kleine stappen niet langer bij de ontwikkelaars en de plannende overheden ligt, maar bij de gebruikers van een gebied zelf. Ontwikkelenergie wordt verwacht van particulieren en kleine partijen. De overheid is minder leidend en meer afwachtend ten opzichte van de verschillende initiatieven die in de loop van de tijd ontstaan.
  • 88. 88 Dit impliceert nogal wat! Het betekent immers dat er wordt verwacht dat parti- culieren en kleine partijen het heft in handen nemen en zichzelf organiseren. Maar particulieren organiseren zich natuurlijk niet zomaar op het commando van een planner of ontwerper. Eerder zijn hun initiatieven het gevolg van een samenkomst van omstandigheden. Een lokale gebeurtenis, een urgent probleem, een gedeelde wens of belang kan de aanleiding zijn. Mensen vinden elkaar in een buurt, op internet, via kennissen. Initiatieven ontstaan vanuit de samenleving zelf, uit netwerken die zowel plaats- als themagebonden kunnen zijn, en onafhan- kelijk van overheidsinstanties en -processen zijn georganiseerd. Wanneer een ini- tiatief zich richt op ruimtelijke interventie (opknappen van een gebied, ontwik- kelen van eigen woon- en werkomgeving) speelt het initiatief wel degelijk een rol in de ruimtelijke veranderingsprocessen van de stad. Zulke initiatieven, ook wel zelforganisatie genoemd, zijn sporadisch in Nederland. Vaak blijven ze beperkt tot eenmalige en kleinschalige experimenten, en de initiatiefnemers hebben een lange adem nodig. De gang door de gezaghebbende instituties kan lang zijn, een doorlooptijd voor een initiatief van tien jaar is geen uitzondering, zeker als het enigszins van de gangbare norm afwijkt. Met andere woorden, zelforganisatie is een nog onbekend terrein voor de meeste gemeenten en planners, maar zeker ook voor burgers en ondernemers zelf. Participatie versus zelforganisatie Deze onbekendheid met zelforganisatie heeft mijn inziens te maken met het feit dat wij Nederlandse planners en ontwerpers een instrument hebben dat al vele jaren de communicatie tussen plannende overheid en de burger/eindgebruiker structureert, namelijk de participatie. Participatie is gestart eind jaren zestig om burgers actiever bij het ruimtelijk beleid te betrekken. Ondanks alle vormen die in de loop van de jaren voor participatie werden gevonden, laat de mogelijkheid tot daadwerkelijke betrokkenheid nogal wat te wensen over. Overheden bepleiten weliswaar de betrokkenheid van burgers, maar blijven daarbij vasthouden aan hun eigen posities. Daarbij zijn ze ook niet altijd even goed in staat om zichzelf open te stellen voor initiatieven die spontaan vanuit de samenleving zelf ontstaan. Het grote verschil tussen participatie en zelforganisatie is dat bij partici- patie het initiatief bij de overheid en planners ligt. Zij zijn de centrale actor die van een afstand bepaalt hoe de stad verder ontwikkeld zal moeten worden. Bij zelforganisatie kan het initiatief voor ruimtelijke ontwikkelingen overal in de maatschappij liggen – ongeacht wat de overheid nastreeft of verwacht. Dit zijn dus vaak initiatieven die vanuit een specifiek (eigen)belang worden ingezet. Met zelforganisatie in stedelijke ontwikkeling – als alternatief voor participatie – gaat het dus niet langer om het betrekken van burgers bij beleid, maar om het ruimte geven aan en betekenisvol verbinden van initiatieven uit de samenleving. En wat past er beter bij het uitgangspunt van organische gebiedsontwikkeling dan dat? Een paradigmaverschuiving? Om voorbij ruim veertig jaar participatieve routines te komen, betekent echter een enorme verandering in de Nederlandse planningscultuur. Daarnaast zal de
  • 89. 89 situatie waarin de overheid voortdurend de rollen van ontwikkelaar en ordenaar door elkaar heen gebruikt (in dezelfde projecten) moeten veranderen. De over- heid kan nog steeds als ontwikkelaar optreden, maar zal dan heldere doelstel- lingen moeten formulerenen dus geen organische gebiedsontwikkeling moeten veinzen. In de gevallen dat planners wel organische gebiedsontwikkeling nastreven, is een visie belangrijk, maar bovenal dat zowel planners als betrokken overheden adaptief reageren op alles wat er als initiatief uit de samenleving komt. ‘Balkan in de Polder’ wil deze verschuiving in gang zetten door gebruik te maken van leerervaringen uit Albanië, waar zich op grote schaal ongeplande stadsuitbreidin- gen hebben voorgedaan, en heeft deze leerervaringen ingezet in een Nederlandse casus: de Binckhorst. Dat hiermee belangrijke, maar slechts eerste stappen in de richting van een organische gebiedsontwikkeling worden gezet, en daarmee vooral wordt aangetoond hoe groot en hardnekkig de opgave voor de Nederlandse planning eigenlijk is, wil ik illustreren met de volgende twee kanttekeningen. De vergelijking Door de vergelijking te maken met een land waarin een totale afwezigheid van centrale sturing of een planningssysteem heeft geleid tot organisch gegroeide, informele stadsdelen, wordt de suggestie gewekt dat organische gebiedsontwik- keling niet mogelijk is met een strak gereguleerd planningssysteem. Dat hoeft echter niet zo te zijn. Onderzoek laat zien dat een strak gereguleerd plannings- systeem organische groei of ‘zelforganisatie’ helemaal niet in de weg hoeft te staan. Zelforganisatie is namelijk iets anders dan ‘ongepland’: de bewoners en ondernemers achter een initiatief zijn vanuit hun eigen perspectief wel degelijk aan het plannen. De rol van de planner bij organische stedenbouw is mijn inziens niet zozeer een planner die ingrijpt in de ongeplande chaos die ontstaan is uit een veelvoud van ongeplande initiatieven, als het ware een planner die zichzelf buiten de maatschappij plaatst en de ontwikkelingen daarin van een afstandje bekijkt. Het gaat volgens mij veel meer over een planner die bemiddelt, coör- dineert en afstemt tussen de vele plannende netwerken die tegelijkertijd op één plek actief zijn, of een planner die werkt in opdracht van een initiatief zelf. De casus De ambitie van organische gebiedsontwikkeling is om niet langer het (droom)- eindbeeld van de overheid of de planner als leidend te nemen. De casus van de Binckhorst leent zich uitstekend voor deze uitdaging, aangezien de grote ontwik- kelaars zich uit het gebied terugtrokken en de gemeente zich moest beraden op de vraag hoe dit gebied te ontwikkelen zonder ontwikkelaars en hun grote geld. Nu zouden de ondernemers uit het gebied – die eerder grotendeels buiten het planproces werden gehouden – zelf aan zet zijn, middels organische ontwikke- ling. Toch lijkt het erop dat de gemeente met de nadrukkelijke wens om het ge- bied alsnog te ontwikkelen maar dan organisch, opnieuw met eindbeelden werkt. Zeker als gesproken wordt over het uiteindelijke eindresultaat van organische gebiedsontwikkeling, namelijk een ‘levendige stedelijke wijk’ met veel ‘informele
  • 90. 90 activiteiten en een diversiteit aan bebouwing’. Echt werken zonder eindbeelden zou ook kunnen betekenen dat de Binckhorst nog lang kan blijven zoals het nu is – mochten er geen initiatieven vanuit ondernemers en andere zelforganiserende netwerken komen. Opgave voor de toekomst Ik denk dat de Nederlandse planningspraktijk erg gebaat is bij initiatieven zoals ‘Balkan in de Polder’. Ze tonen immers aan hoe hardnekkig de neigingen van planners zijn om zichzelf buiten de maatschappij te plaatsen, te denken in eindbeelden, en terug te vallen op participatieve praktijken. Om tot organische gebiedsontwikkeling te komen, en ruimte te geven aan zelforganisatie, moeten we op een andere manier gaan denken. Ruimtelijk beleid en planning zou dan veel meer moeten vertrouwen op het oplossend vermogen van de maatschappij, uitgaan van stedelijke ontwikkeling als een gedeelde verantwoordelijkheid van overheid, markt en burgers. De vele institutionele belemmeringen, werkproces- sen en routines in het werkveld zelf vormen een grote uitdaging bij het bereiken van organische gebiedsontwikkeling en zelforganisatie. Niet alleen moeten plan- ners leren om initiatieven uit de samenleving op waarde te schatten, ook zullen burgers moeten leren wat de waarde van zelf plannen is, en hoe dit effectief aan te pakken. Hierover ervaringen uitwisselen, van elkaar leren en gezamenlijk reflecteren helpt enorm.
  • 91.
  • 92. Etalage van The People’s Supermarket foto mermaid99 via Flickr (CC BY-NC-ND 2.0)
  • 93. 93 Bankieren in de wijk:  creatief en waardevast Ellen Holleman In een tijd waarin grootschalige gebiedsontwikkelingen tot stilstand zijn gekomen door gebrek aan investeringskapitaal en de overheid zich meer en meer terugtrekt, ontstaan noodgedwongen innovatieve vormen van samenwerking. Er worden hoopgevende ontwikkelingen zichtbaar: er lijkt meer ruimte te ontstaan voor zelforganiserende sociale systemen die gebaseerd zijn op vertrouwen. Wereldwijd wordt in theorie en praktijk gewerkt aan de ontwikkeling van alternatieve economische systemen die lokale gemeenschappen versterken en veerkrachtiger maken. De verschillende modellen hebben als overeenkomst dat ze anders denken over economisch en sociaal kapitaal en appelleren aan gemeenschapszin en wederkerigheid. Wat zijn inspirerende, kansrijke modellen en zijn deze als tools ook te gebruiken binnen eenentwintigste-eeuwse vormen van gebiedsontwikkeling? Een verkenning van lokale munteenheden, timebanking en coöperaties nieuwe stijl.
  • 94. 94 In onze samenleving heeft het systeem van door de rechtstaat georganiseerd ver- trouwen langzaam maar zeker plaatsgemaakt voor een systeem van economisch georganiseerd wantrouwen. In een scherp artikel beschrijft Dorien Pessers dat het publieke nog altijd een zaak van de politiek is. Maar als het er om gaat hoe de publieke belangen moeten worden behartigd, vertrouwt de overheid te veel op de markt. Op deze manier stimuleert de overheid het wantrouwen van de burger. Pessers: ‘Elke samenleving kent grosso modo twee grote morele registers, beide gebaseerd op het wederkerigheidsbeginsel, maar in uiteenlopende varianten. Reciprociteit is de moraal van de duurzame bindingen en de solidariteit (...) waarin over en weer onbepaalde verplichtingen worden nagekomen in het ver- trouwen dat te zijner tijd verevend zal worden. Vertrouwen is hier het sleutelbe- grip. Mutualiteit daarentegen is de moraal van de kortstondige bindingen van de markt, waarin tussen vreemden naar tijd en inhoud contractueel strikt bepaalde prestaties worden geleverd. Hier is wantrouwen het sleutelbegrip.’1 Deze maatschappelijke verschuiving, van vertrouwen naar wantrouwen, heeft ook grote gevolgen voor de gebiedsontwikkeling, waar het marktdenken vanaf eind jaren tachtig leidend is geworden en de burger steeds meer als klant en consument werd gezien. De heersende economische werkelijkheid leidt er ook in de gebiedsontwikkeling toe dat een wanprestatie meer (economische) winst kan opleveren dan het nakomen van een contract of sociale doelstelling. Zo kan het gebeuren dat de sloop van een gebouw (of soms hele buurten) volgens een wonder- lijke, onnavolgbare boekhoudkundige logica meer profijt oplevert dan het behoud en hergebruik van datzelfde gebouw. Ondanks alle sociale onrust en problemen die daarmee gepaard gaan. Met name in de gebiedsontwikkeling is zichtbaar hoe niet alleen het wantrouwen van de burger is gestimuleerd, maar ook de passiviteit van de consument die verwacht dat, als onderdeel van het afgesloten contract, de overheid of marktpartij alle voorkomende problemen zal oplossen. A city is not a tree 2 Een stad is geen boom, bestaande uit enkelvoudige vertakkingen die elkaar niet kruisen. Een stad is een netwerk opgebouwd uit meervoudige relaties tussen verschillende functies. Het bestaat uit ingewikkelde systemen van fijnmazige structuren die elkaar kruisen én overlappen, waarbij functies en diensten elkaar constant wederzijds steun geven. Jane Jacobs beschrijft dit ook haarfijn en stelt dat mislukte stedelijke gebieden meestal gebieden zijn waar dit soort ingewik- kelde wederzijdse ondersteuning ontbreekt.3 Zij gaat daarbij uit van het principe van wederkerigheid dat tussen organismen bestaat: de een voedt zich met de an- der of dient juist als omgeving voor de ander. Als er goed gebruik gemaakt wordt van die wederkerigheid, winnen wijken aan veerkracht en kan de waarde die er gecreëerd wordt zichzelf versterken. Hierop zijn ook deels de principes gebaseerd die de New Economics Foundation (NEF) propageert in haar Ten Steps to Save the Cities.4 Kort samengevat adviseert de NEF om lokale economieën te herstellen door het dichten van de lekken die ervoor zorgen dat geld uit buurten wegvloeit. In andere woorden: zorg dat geld en (menselijk) kapitaal zo veel mogelijk blijven circuleren binnen een buurt. Dit